vrijdag 21 oktober 2016

De Landallisering van Prora



Al kort na het vallen van de Muur nam ik me voor om een keer naar Rügen te reizen. Niet dat het eiland in die jaren een gangbare bestemming was, maar dat liet me tamelijk onverschillig. Ik was nog jong en minder geïnteresseerd in mijn reis dan in mijn bestemming. Zo snel als mogelijk wilde ik Prora zien. Met eigen ogen wilde ik aanschouwen hoe Hitlers vakantieparadijs zijn schaduw wierp over de Oostzeestranden tussen Sassnitz en Binz.
Van mijn voornemen om Rügen te bezoeken kwam aanvankelijk weinig terecht. Geen tijd, geen geld, nooit wist ik een moment te vinden waarop ik weg kon. Er verstreken jaren, maar Binz bezocht ik nooit. Prora zakte langzaam weg naar de bodem van mijn zompige geheugen. Maar veel rust werd het daar niet gegund. Regelmatig haalde het besmette vakantieoord een krant en eenmaal zelfs wijdde een cultureel correcte zender een documentaire aan het fenomeen dat mij mede daardoor met tussenpozen bleef intrigeren. 
Uitgerekend op het moment dat ik Rügen eindelijk zou gaan bezoeken stond Prora wederom even in het middelpunt van de belangstelling. Aanleiding hiervoor vormde het voornemen om het kilometerslange complex, ondanks zijn duistere oorsprong, alsnog een toeristische bestemming te geven. Talrijke protesten ten spijt ging een deel van het vervallen gebouw omgebouwd worden tot een modern appartementencomplex met fitnessruimtes, cafés en restaurants. Aan deze omstreden beslissing ging een decennium van discussie vooraf. Verwijzend naar de geschiedenis betoogden critici van het besluit dat door restauratie Hitlers plannen postuum in ere zouden worden hersteld. Pleitbezorgers van renovatie hadden minder scrupules en vooral oog voor het mogelijke rendement. De discussie over Prora was een strijd tussen de geschiedenis, het fatsoen, en de commercie en zoals bijna altijd zegevierde de commercie. 

Grote en Nutteloze Werken
Ontegenzeggelijk behoorde Prora tot de Grote, Nutteloze Werken waar Europa zo rijk mee bedeeld is. En misschien vormde Prora van al deze werken wel de overtreffende trap. Geen gebouw zo groot, maar tegelijk ook zo nutteloos als deze flats die destijds waren bedoeld voor de arbeiders uit het duizendjarige rijk. Twintigduizend man konden tegelijk vakantie vieren in dit Kraft durch Freude project op de bouw waarvan de Führer, geïnspireerd door het gedachtengoed van Le Corbusier en zijn modernistische confrères, zelf had aangedrongen. Hitlers opdracht kwam voort uit diens overtuiging dat arbeiders die zich konden ontspannen in staat waren om sterke zenuwen te kweken. Alleen een volk dat zijn zenuwen wist te beheersen, zou tot grootse daden kunnen komen, zo meende althans de Führer. Zijn militaire adviseurs dachten pragmatischer en zagen in tijden van oorlog Prora vooral als mogelijk hospitaal voor gewonde soldaten en burgers.
In hoeverre een verblijf in Prora een ontspannen aangelegenheid zou zijn, viel nog te bezien. De uitverkoren arbeiders stond een tamelijk Spartaans verblijf te wachten. De kamers waren sober en niet groter dan de kajuit van een klein uitgevallen binnenschip. Veel ruimte voor vertier boden ze niet. Het was ook niet de bedoeling dat de vakantiegangers zich voor lange tijd zouden terugtrekken in hun eigen kamer, integendeel. Met sport en spel zouden de gelukkigen collectief en georganiseerd vermaakt gaan worden. Parades, optochten, wedstrijden, verheerlijking van het Germaanse lichaam op een manier die in Triumpf des Willens niet zou hebben misstaan. Met sigaretten en drank ledig en achteloos naar de branding staren was niet wat de Führer bij het plannen van Prora voor ogen had.

Nooit wat geworden...
Het is nooit wat geworden met Prora. Door het uitbreken van WO II ontbrak de tijd om het af te bouwen. Tijdens de oorlog werd nog wel een deel ervan bewoonbaar gemaakt voor de burgers die de bombardementen van Hamburg moesten ontvluchten. Toen echter voor Hitler alles verloren was en het rode leger Rügen bezette, moesten de Hamburgers eruit en werden in Prora de verdrevenen uit de Duitse Oostgebieden ondergebracht. Na het einde van de oorlog probeerden Russische troepen de flats op te blazen, maar dat bleek ondoenlijk te zijn. Omdat niemand verder wist wat te doen met Prora werden er aanvankelijk Russische soldaten in gehuisvest. Op hun beurt werden deze afgelost door mannen van het Oost-Duitse leger. De Volksarmee maakte van het gebouw een sanatorium en een opleidingsinstituut voor onderofficieren, maar ook daar bleken de flats weinig geschikt voor. Daarom leidde het Oost-Duitse leger in de jaren dat de koude oorlog uitgevochten werd in landen buiten Europa in Prora soldaten op voor de ‘bevrijdingslegers’ uit de Derde Wereld. Met de val van de muur stierf ook dit concept een stille dood waarop Prora tijdelijk in handen kwam van de Duitse overheid die het ter beschikking stelde aan asielzoekers. Die waren wel wat gewend, maar ook zij vertrokken weer vrij snel naar betere oorden, waarna Prora definitief veranderde in een zielloze spookstad. Dit bleef zo tot het moment waarop de betonnen kolos voor drie miljoen euro werd wakker gekust door een Berlijnse vastgoedmagnaat.

Jagdschloss Granitz
Natuurlijk treed ik Prora niet onbevangen tegemoet. Ik heb er foto’s van gezien, de feiten en cijfers ken ik. Vijf aaneengesloten flats, een vloeroppervlak van dertigduizend vierkante meter, tienduizend kamers om als gezegd twintigduizend arbeiders te huisvesten, een gebouw met een lengte van meer dan viereneenhalve kilometer. Wie eromheen wil lopen, moet rekenen op een wandeling die twee uur duurt. Het zijn imponerende getallen, maar in dit soort aangelegenheden zeggen feiten en cijfers niet altijd alles. Megalomanie is van alle tijden en sinds de bouw van Prora zijn er panden verrezen die kunnen bogen op nog krankzinniger afmetingen dan Hitlers vakantieparadijs. Maar eigenlijk is het niet de omvang die ertoe doet in kwesties als deze. Meer gaat het erom of de geschiedenis op een of andere manier tastbaar wordt bij het aanschouwen van iets als Prora. Eerlijk gezegd koester ik weinig illusies dienaangaande, want uiteindelijk hoort de geschiedenis eerder thuis bij de wereld van de verbeelding dan bij de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid.
Ondanks mijn nieuwsgierigheid stel ik mijn bezoek aan Hitlers vakantieparadijs een dag uit. Eerst overzicht, dan de details. Om die reden loop ik niet noordwaarts naar Prora, maar in de richting van de krijtrotsen die Binz scheiden van Sellin. Deze bevinden zich aan de zuidelijke kant van de Binzer baai en bieden naar ik veronderstel royaal uitzicht op Prora.
Zo buiten het seizoen en in de vroege ochtend is het niet druk op de promenade van Binz die door kleine, hobbelige duinen en een rij dunne dennen wordt gescheiden van het strand en de zee. Slechts af en toe word ik ingehaald door in waterdichte kleding gehulde wandelaars. Hun kleurige jassen contrasteren met het grijs van de hemel en de zee.
Voorbij de pier, het Kurhaus en het Casino van Binz staan een paar hotels waarvan de luiken gesloten zijn en villa’s die ooit toebehoorden aan Russische adel. In het verlengde van deze enigszins praalzuchtige huizen staat Grand Hotel Binz dat eigentijdser en minder sleets oogt dan de naam doet vermoeden. Na het Grand Hotel eindigt het dorp en loopt er vanaf het strand een pad naar het bos dat rondom het hoog gelegen Jagdschloss Granitz ligt. Afgezien van een vroege fietser en een wandelaar die ontspannen zijn hond uitlaat, kom ik niemand meer tegen.

Overwoekerd
Eenmaal aangekomen op de top van de eerste kliffen valt tot mijn verwondering Prora niet te zien. In zijn geheel verdwijnt het gebouw achter de bomen die het complex omringen, wat vreemd is, want niet alle Binzer bebouwing wordt opgeslokt door het bos. Zo zie ik wel de vierkante gebouwen uit de periode van de DDR die even weinig frivool zijn als Prora en heb ik eveneens goed zicht op de toeristencomplexen die sinds de Wende in Binz verrezen zijn. Ik vraag me af of ik iets van betekenis moet toekennen aan het feit dat Prora schijnbaar is verzwolgen door de natuur, er een zekere symboliek in moet ontdekken, een treffend inzicht in de trant van dat de natuur altijd het kwaad zal overwinnen. Maar eerlijk gezegd lijkt me dat een tamelijk dwaze gedachte. Doorgaans heb je in de strijd met het kwaad weinig aan de natuur. Meer dan een passieve toeschouwer die zich afzijdig houdt, is ze nooit geweest. Achteraf de schande bedekken met mossen en gebladerte, dat is het wel zo’n beetje.
Ik loop door naar het zuiden en na drie kwartier wandelen, vang ik een eerste glimp op van Sellins pier. Zo vanuit de verte is het nog niet veel meer dan een streep in het water met twee verdikkingen waarvan die in de nabijheid van de krijtrotsen de grootste is. Naarmate Sellin dichterbij komt, krijg ik met tussenpozen meer van de pier te zien. Soms dwaal ik af van de kust en op sommige plaatsen is het bos zo dicht dat ieder zicht op de zee erdoor ontnomen wordt. 

Patroon van neergang en herrijzenis...
In Sellin zelf is er niets dat doet denken aan de soberheid van Prora, integendeel. Alles lijkt hier tintelend en speels. Ik zie vooral ruime en comfortabele woningen met balkons en veranda’s, sommige nieuw maar in retrostijl gebouwd, anderen oud en grondig gerenoveerd. Om bij de zee te komen moet ik Wilhelmstrasse volgen die volgens een plattegrond eindigt bij de trappen en de funiculaire die vanaf de kliffen naar het strand leiden.
Aan de lange en brede Wilhelmstrasse staat een rij villa’s die door de Duitse geschiedenis niet onberoerd zijn gelaten. Nadat ze de oorlog hadden overleefd, werden ze in de jaren daarna door communistische partijbonzen zonder scrupules geconfisqueerd, wederom een voorbeeld van het feit dat macht corrumpeert en ideologische veren resoluut worden afgeschud zodra het wel begrepen eigenbelang in het geding is. Maar dass war einmal, want inmiddels zijn vele villa’s gesplitst in even kleine als dure appartementen die een groot deel van het jaar worden verhuurd. Ondanks hun communistische verleden dragen ze nu volop bij aan de Oost-Duitse badeconomie.
Ook in de lotgevallen van Sellins pier is het mogelijk om een weerspiegeling te zien van de Duitse geschiedenis. Minder wreed, minder dramatisch, maar wel eenzelfde patroon van neergang en herrijzenis. Gebouwd in 1906, verbrand in 1920 en hersteld in 1925. Lengte in die beginjaren 508 meter en vernietigd in de barre winter van 1942. Niet door menselijk handelen zoals dit jaartal doet vermoeden, maar door ijsvorming op zee. De vernietigende kracht van kruiend ijs. Het restaurant op de pier overleefde deze aanslag van natuurgeweld en opvallend genoeg ook de oorlog. Tijdens de communistische jaren was het restaurant van de Seebrücke in gebruik als feesthal en geliefd bij de DDR-Genossen. Met de pier zelf werd door de kameraden van de SED onzorgvuldiger omgesprongen. Deze werd dusdanig verwaarloosd dat het bruggenhoofd gesloopt moest worden. Lange tijd bleef de pier om die reden ongebruikt. Alles keerde pas weer ten goede toen Sellin in 1991 werd bezocht door bondspresident Von Weiszäcker die opdracht gaf de pier te restaureren. In december 1997 werd hij heropend. Met een lengte van 394 meter was hij korter dan voorheen, maar wel weer de langste pier van Rügen, wat voor de Selliners wellicht een troostrijke gedachte was.

De pier van Sellin
Wie vanaf de kliffen naar de pier kijkt, zal merken dat zijn blik bijna als vanzelf naar het restaurant nabij het strand wordt getrokken. Met zijn smetteloos witte paviljoens aan beide uiteinden, een dak dat telkens de kleur lijkt aan te nemen van de hemel en de zee, twee plompe torentjes in het midden en ramen die door roeden zijn onverdeeld in rechthoeken en bogen, ziet het symmetrische gebouw eruit als een nuffig, houten paleisje op palen dat door toeval op een uitzonderlijke plek is beland. Het staat zo laag boven het strand en de branding dat de bodem ervan bij hoogwater en harde wind wordt aangetikt door het schuim van de golven. 
Eenmaal beneden zie ik hoe licht en sierlijk het gebouw is. Le Corbusier en de Führer zouden ervan hebben gegruwd. Het contrast met Prora is onmiskenbaar en misschien wel daarom verbeeld ik me dat dit vrolijke bouwsel ooit het toneel moet zijn geweest van zinderend gewoel, van talloze bras- en danspartijen, van geflirt en onverbloemde geilheid. Niets geen sobere kajuiten en harde banken om samen Sauerkraut en prak aan te eten. Nee, dit elegante restaurant kan niet anders dan het thuis zijn geweest van puike Spätburgers en Rieslings, van zalm, kaviaar en zachte Rinderfilet. Het zal op de kaart hebben gestaan en met hartstocht zijn genuttigd. Ooit zal op de pier – en niet alleen door dronken DDR-Genossen – zijn gezongen, gegeten, gedronken en gefeest door mensen die niet half wisten welk lot ze over zichzelf zouden afroepen. Zeker, dansen op de vulkaan. Het zal, maar in hoeverre doet het ertoe? Wie wil immers zijn goede humeur laten verpesten door een vulkaan waarvan het uitbarsten ongewis is? En misschien gebeurt er wel nooit iets en is er helemaal geen reden om het feesten te staken en niet voor de zoveelste keer een fles met verve te ontkurken.  
Maar natuurlijk kan het zijn dat ik me vergis en dat ik een verleden verheerlijk dat nooit heeft bestaan. Dat er op die pier geen sprake was van een niet aflatende stroom leut, maar dat Sellins gloriejaren werden geregeerd door indolentie en gezapigheid, dat er sprake was van schier eindeloze avonden met bittere sigaren en haperende gesprekken, dat het restaurant het decor vormde voor de suffe bezigheden van rijke mensen met gedienstige obers die zich geen raad wisten met hun tijd, hun geld en hun leven. Ik hoop van niet, maar weten zal ik het nooit. Ondanks alle feiten en verslagen die wellicht ergens te vinden zullen zijn, zal me nimmer worden onthuld hoe de bezoekers destijds Sellin hebben ervaren. Als het om feiten en cijfers gaat, dan biedt de geschiedenis wel houvast, maar daar voorbij wordt het lastiger om herinnering, interpretatie en verbeelding van elkaar te scheiden.

Doodgewone mannen en vrouwen
Tegenwoordig worden het ‘Imperial Pavilion’ en de ‘Palm Tree Garden’, die met hun weelderige fauna doen denken aan de kas van een botanische tuin, bevolkt door dezelfde kleurige jassen die mij eerder deze ochtend passeerden op de boulevard van Binz. Het zijn doodgewone mannen en vrouwen, fitte mensen van een zekere leeftijd die er koffiedrinken met kleine slokjes, er op beschaafde wijze hun gebak nuttigen en op gedempte toon met elkaar converseren. Geen liederlijkheid of drankgelagen. You can drink champagne at every hour, maar kennelijk niet op een doordeweekse ochtend op de pier van Sellin. Geluk is gedemocratiseerd, maar heeft daardoor wel aan glans en luister ingeboet. Grootst en meeslepend is het niet meer hier op de pier van Sellin.
Aan het einde van de pier bevindt zich een curieuze attractie. Het is een grote, koperen capsule die iets weg heeft van een atavistische duikboot. Op gezette tijd daalt de capsule, die stevig vastzit op een tweetal ijzeren palen, af naar de bodem van de zee. Door grote, ronde ramen die in de capsule zijn gemonteerd met klinknagels kunnen de diepzee-reizigers de de Oostzee-fauna bekijken. De Tauchgondel van Sellin doet me denken aan The Life Aquatic with Steve Zissou. Omdat ik de film niet ken en niet weet in hoeverre deze associatie hout snijdt, bekijk ik een trailer op YouTube. Het is niet vreemd dat ik moet denken aan Zissou. Hij is een geridiculiseerde versie van Jacques Cousteau, de diepzee-onderzoeker die in mijn jeugd wereldberoemd was. Even overweeg ik om zelf mee naar beneden te gaan, maar na het bekijken van een paar YouTube filmpjes zie ik daarvan af. Op het scherm van mijn telefoon zie ik tegen een vage, groene achtergrond wat kleine vissen en vooral veel kwallen voorbij zweven, wat me huiverig maakt om ooit nog eens zorgeloos in de Oostzee te duiken.

Het is de leegte die verontrust....
De tweede dag van mijn verblijf in Binz loop ik over het strand naar Prora. Ik passeer een streng hek en een camping met caravans en huisjes die onder het motto ‘Hier scheint immer die Sonne’ worden beheerd door het Socialwerk van de Bundeswehr. Huisdieren zijn er niet toegestaan. Vervolgens zie ik van verre een kolossaal gebouw dat zichzelf eindeloos lijkt te herhalen. Een monstrueus complex waaraan het modernistische concept van repeterende betonbouw aan ten grondslag ligt. Aan mij nu de weinig dankbare, maar zelf opgelegde taak om het gebouw nader te beschrijven. En dat terwijl ik grote woorden doorgaans schuw, een zekere weerzin koester tegen de overtreffende trap. Groot, groter, grootst. Het is niet iets waar ik erg in geloof. Hoe dan ook lijkt het mij onbestaanbaar dat mensen ooit hadden willen wonen of recreëren in flats van Prora. Maar sommige stromingen binnen het modernisme hebben nooit erg veel oog gehad voor wat mensen zelf zouden willen. Van nature hebben utopisten sowieso weinig op met de belangen van het individu. Zelf weten ze namelijk al wat het beste voor de mensheid is. Prora is een gebouw dat dat door zijn omvang mensen reduceert tot mieren. Meedogenloos goed past het bij de ideologie waarvan het een massief stenen symbool is. Het is in beton gegoten grootheidswaan vermengd met een stevige scheut totalitarisme. De flats van Prora zijn groot, lomp en lelijk. De kleur ervan is bruin, grijzig bruin, uiteraard bruin ben je geneigd te denken, maar misschien ligt dat te veel voor de hand. 
Uiteindelijk is het niet het bovenmaatse van de flats dat zorgt voor een vervreemdend effect. Betonkolossen aan zee zie je elders ook. Het is de leegte die verontrust, het zijn de stilte, de rust en het ontbreken van een achterland die van Prora een spookachtig oord maken. Nergens in de buurt van het complex staan gebouwen van eenzelfde omvang en statuur. Rondom de flats van Prora zie ik alleen maar strand, duinen en een bos dat doorloopt tot de fjord die achter de streep land ligt waarop Hitlers flats zijn gebouwd. Nergens een spoor van café’s en restaurants, van vertier dat voor badplaatsen zo kenmerkend is. De arbeiders uit het Duizendjarige rijk moesten zich zien te vermaken in the middle of nowhere. Het dorpje Prora bestaat uit niet meer dan drie opstapplaatsen voor de trein naar Stralsund, een paar aftandse, houten barakken en een Imbiss die wellicht glorieerde in de tijd van het communisme maar nu een kwijnend bestaan leidt.
Kennis kleurt je perceptie en daarom is het onmogelijk om het zielloze beton van Prora los te zien van de geschiedenis. Om die reden zijn het niet alleen de leegte en de stilte die ervoor zorgen dat iemand zich bij het zien van Prora ongemakkelijk voelt. Dit zijn geen willekeurige flats, dit is een flatgebouw met een verleden, een – als je het zo wilt zien – schuldig flatgebouw. Ondanks dat er in Prora zelf niets gruwelijks is gebeurd, loopt er een gitzwarte lijn van dit krankzinnige gebouw naar Auschwitz, Sachsenhausen, Bergen-Belsen en al die andere plaatsen die voor eeuwig gebrandmerkt zijn en waar de Nazi-ideologie zich van een nog veel duisterder kant heeft laten zien. Net zoals de barakken van Auschwitz en Het Achterhuis staan Prora’s flats symbool voor wat in de beschaafde wereld alom wordt beschouwd als het absolute nulpunt van het kwaad. Prora maakt de geschiedenis niet tastbaar maar zorgt wel voor een wolk van donkere associaties die niet meteen door het rustgevende ruisen van de bossen en de zee teniet worden gedaan.

Landallisering
Inmiddels zijn niet meer alle flats grijzig-bruin uitgeslagen. De renovatie is begonnen en sommige appartement lijken al verkocht en bewoond te zijn. Restauratie lijkt inderdaad de herinnering te doen vervagen. Prora is niet meer de betonnen pendant van een foute ideologie. Het is nu een bizar en beetje groot gebouw waarvan je hooguit kunt zeggen dat het niet helemaal goed gelukt is.
Het is alleszins mogelijk om de commercie in persoon van de verantwoordelijke, Berlijnse vastgoedboys smakeloosheid en gebrek aan historisch besef te verwijten. De kolossale flats zijn nu deels van hun grimmige verleden ontdaan, ze stralen iets uit van vrolijkheid en optimisme, wat op een of andere manier misplaatst aanvoelt. Pogingen om iets van Prora’s donkergrijze geschiedenis intact te laten, lijken niet te zijn ondernomen. Maar dat is ook, zo moet ik toegeven, een onmogelijkheid. Het onbekommerde van vakantie vieren aan zee laat zich slecht verenigen met het gedenken van een Naziverleden.
Ik passeer een bord met informatie en een artist impression waarop de flats van Prora even lieflijk lijken als een Landalpark. Witte flats, balkons met mensen die zich in ligstoelen ontspannen, een met zorg aangelegd park dat doorloopt tot de duinen en kinderen die uitgelaten spelen met een bal en een hond. Ik zoek een paar dingen op, zoals het beoogde aantal appartementen en de vraagprijs voor het onroerend goed, en reken uit dat het om een project moet gaan waarvan de opbrengst in de tientallen miljoenen euro’s moet lopen. Het is een voorzichtige schatting. Ik ga voorbij aan mogelijke economische neveneffecten. Onwillekeurig kan ik toch begrip opbrengen voor de autoriteiten die de toestemming gaven om Hitlers vakantieparadijs om te bouwen tot een complex dat zorgt voor inkomsten en werkgelegenheid. In niet al te welvarende streken is werk ten slotte een eerste noodzakelijkheid om racisme en xenofobie de kop in te drukken. Dat is wellicht het ongerijmde van de geschiedenis en om eerlijk te zijn waren er behalve het opknappen van de flats ook niet veel alternatieven voorhanden. Sloop was kostbaar en had niets opgeleverd en Prora vervangen door schattige retrohuisjes geïnspireerd door de lokale architectuur was even absurd en minder lucratief geweest dan renovatie. Het gebouw laten staan en deels benutten voor iets braaf cultureels zou historisch verantwoord, maar tot in de eeuwigheid verlieslijdend zijn geweest. 

De geschiedenis herhaalt zich zelden...
Over het strand loop ik terug naar mijn eigen appartement. Het complex waar ik logeer is neergezet in de loop van de jaren negentig toen het toerisme aan de Oostzee weer tot wasdom kwam. Het bestaat uit een drietal grote, witte en vierkante gebouwen met weinig ornamentatie. De bar moet een soort klassiek zeilschip voorstellen maar dat is dan ook de enige frivoliteit die ik heb kunnen ontdekken. Ik schat dat er met mij wekelijks meer dan duizend gasten verblijven in het complex die zich allemaal ongeveer op dezelfde wijze vermaken. Deze terloopse constatering kan gedachten oproepen in de trant van de zich altijd herhalende geschiedenis of het verleden als spiegel van het heden. Naar ik vrees is dat echter allemaal maar gedeeltelijk waar. De geschiedenis is vooral een construct waarin je altijd wel iets kunt vinden van je eigen gading, een grabbelton die desgewenst ieder denkbaar gelijk kan bewijzen.