Al kort na het vallen van de Muur nam ik me voor om een keer naar Rügen te reizen. Niet dat het eiland in die jaren een gangbare
bestemming was, maar dat liet me tamelijk onverschillig. Ik was nog jong en minder geïnteresseerd in mijn reis dan in mijn bestemming. Zo snel als mogelijk
wilde ik Prora zien. Met eigen ogen wilde ik aanschouwen hoe Hitlers
vakantieparadijs zijn schaduw wierp over de Oostzeestranden tussen Sassnitz en
Binz.
Van mijn voornemen om Rügen te bezoeken kwam aanvankelijk
weinig terecht. Geen tijd, geen geld, nooit wist ik een moment te vinden waarop
ik weg kon. Er verstreken jaren, maar Binz bezocht ik nooit. Prora zakte
langzaam weg naar de bodem van mijn zompige geheugen. Maar veel rust werd het
daar niet gegund. Regelmatig haalde het besmette vakantieoord een krant en eenmaal
zelfs wijdde een cultureel correcte zender een documentaire aan het fenomeen
dat mij mede daardoor met tussenpozen bleef intrigeren.
Uitgerekend op het moment dat ik Rügen eindelijk zou gaan
bezoeken stond Prora wederom even in het middelpunt van de belangstelling.
Aanleiding hiervoor vormde het voornemen om het kilometerslange complex,
ondanks zijn duistere oorsprong, alsnog een toeristische bestemming te geven.
Talrijke protesten ten spijt ging een deel van het vervallen gebouw omgebouwd
worden tot een modern appartementencomplex met fitnessruimtes, cafés en
restaurants. Aan deze omstreden beslissing ging een decennium van discussie
vooraf. Verwijzend naar de geschiedenis betoogden critici van het besluit dat
door restauratie Hitlers plannen postuum in ere zouden worden hersteld.
Pleitbezorgers van renovatie hadden minder scrupules en vooral oog voor het
mogelijke rendement. De discussie over Prora was een strijd tussen de
geschiedenis, het fatsoen, en de commercie en zoals bijna altijd zegevierde de
commercie.
Grote en Nutteloze Werken
Ontegenzeggelijk behoorde Prora tot de Grote, Nutteloze
Werken waar Europa zo rijk mee bedeeld is. En misschien vormde Prora van al
deze werken wel de overtreffende trap. Geen gebouw zo groot, maar tegelijk ook
zo nutteloos als deze flats die destijds waren bedoeld voor de arbeiders uit
het duizendjarige rijk. Twintigduizend man konden tegelijk vakantie vieren in
dit Kraft durch Freude project op de bouw waarvan de Führer, geïnspireerd door
het gedachtengoed van Le Corbusier en zijn modernistische confrères, zelf had
aangedrongen. Hitlers opdracht kwam voort uit diens overtuiging dat arbeiders
die zich konden ontspannen in staat waren om sterke zenuwen te kweken. Alleen
een volk dat zijn zenuwen wist te beheersen, zou tot grootse daden kunnen
komen, zo meende althans de Führer. Zijn militaire adviseurs dachten
pragmatischer en zagen in tijden van oorlog Prora vooral als mogelijk hospitaal
voor gewonde soldaten en burgers.
In hoeverre een verblijf in Prora een ontspannen
aangelegenheid zou zijn, viel nog te bezien. De uitverkoren arbeiders stond een
tamelijk Spartaans verblijf te wachten. De kamers waren sober en niet groter
dan de kajuit van een klein uitgevallen binnenschip. Veel ruimte voor vertier
boden ze niet. Het was ook niet de bedoeling dat de vakantiegangers zich voor
lange tijd zouden terugtrekken in hun eigen kamer, integendeel. Met sport en
spel zouden de gelukkigen collectief en georganiseerd vermaakt gaan worden.
Parades, optochten, wedstrijden, verheerlijking van het Germaanse lichaam op
een manier die in Triumpf des Willens niet zou hebben misstaan. Met sigaretten
en drank ledig en achteloos naar de branding staren was niet wat de Führer bij
het plannen van Prora voor ogen had.
Nooit wat geworden...
Nooit wat geworden...
Het is nooit wat geworden met Prora. Door het uitbreken van
WO II ontbrak de tijd om het af te bouwen. Tijdens de oorlog werd nog wel een
deel ervan bewoonbaar gemaakt voor de burgers die de bombardementen van Hamburg
moesten ontvluchten. Toen echter voor Hitler alles verloren was en het rode
leger Rügen bezette, moesten de Hamburgers eruit en werden in Prora de
verdrevenen uit de Duitse Oostgebieden ondergebracht. Na het einde van de
oorlog probeerden Russische troepen de flats op te blazen, maar dat bleek
ondoenlijk te zijn. Omdat niemand verder wist wat te doen met Prora werden er
aanvankelijk Russische soldaten in gehuisvest. Op hun beurt werden deze
afgelost door mannen van het Oost-Duitse leger. De Volksarmee maakte van het
gebouw een sanatorium en een opleidingsinstituut voor onderofficieren, maar ook
daar bleken de flats weinig geschikt voor. Daarom leidde het Oost-Duitse leger
in de jaren dat de koude oorlog uitgevochten werd in landen buiten Europa in
Prora soldaten op voor de ‘bevrijdingslegers’ uit de Derde Wereld. Met de val
van de muur stierf ook dit concept een stille dood waarop Prora tijdelijk in
handen kwam van de Duitse overheid die het ter beschikking stelde aan
asielzoekers. Die waren wel wat gewend, maar ook zij vertrokken weer vrij snel
naar betere oorden, waarna Prora definitief veranderde in een zielloze
spookstad. Dit bleef zo tot het moment waarop de betonnen kolos voor drie
miljoen euro werd wakker gekust door een Berlijnse vastgoedmagnaat.
Jagdschloss Granitz
Natuurlijk treed ik Prora niet onbevangen tegemoet. Ik heb
er foto’s van gezien, de feiten en cijfers ken ik. Vijf aaneengesloten flats,
een vloeroppervlak van dertigduizend vierkante meter, tienduizend kamers om als
gezegd twintigduizend arbeiders te huisvesten, een gebouw met een lengte van
meer dan viereneenhalve kilometer. Wie eromheen wil lopen, moet rekenen op een
wandeling die twee uur duurt. Het zijn imponerende getallen, maar in dit soort
aangelegenheden zeggen feiten en cijfers niet altijd alles. Megalomanie is van
alle tijden en sinds de bouw van Prora zijn er panden verrezen die kunnen bogen
op nog krankzinniger afmetingen dan Hitlers vakantieparadijs. Maar eigenlijk is
het niet de omvang die ertoe doet in kwesties als deze. Meer gaat het erom of
de geschiedenis op een of andere manier tastbaar wordt bij het aanschouwen van
iets als Prora. Eerlijk gezegd koester ik weinig illusies dienaangaande, want
uiteindelijk hoort de geschiedenis eerder thuis bij de wereld van de
verbeelding dan bij de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid.
Ondanks mijn nieuwsgierigheid stel ik mijn bezoek aan Hitlers
vakantieparadijs een dag uit. Eerst overzicht, dan de details. Om die reden
loop ik niet noordwaarts naar Prora, maar in de richting van de krijtrotsen die
Binz scheiden van Sellin. Deze bevinden zich aan de zuidelijke kant van de
Binzer baai en bieden naar ik veronderstel royaal uitzicht op Prora.
Zo buiten het seizoen en in de vroege ochtend is het niet
druk op de promenade van Binz die door kleine, hobbelige duinen en een rij
dunne dennen wordt gescheiden van het strand en de zee. Slechts af en toe word
ik ingehaald door in waterdichte kleding gehulde wandelaars. Hun kleurige
jassen contrasteren met het grijs van de hemel en de zee.
Voorbij de pier, het Kurhaus en het Casino van Binz staan
een paar hotels waarvan de luiken gesloten zijn en villa’s die ooit
toebehoorden aan Russische adel. In het verlengde van deze enigszins
praalzuchtige huizen staat Grand Hotel Binz dat eigentijdser en minder sleets
oogt dan de naam doet vermoeden. Na het Grand Hotel eindigt het dorp en loopt
er vanaf het strand een pad naar het bos dat rondom het hoog gelegen
Jagdschloss Granitz ligt. Afgezien van een vroege fietser en een wandelaar die
ontspannen zijn hond uitlaat, kom ik niemand meer tegen.
Overwoekerd
Overwoekerd
Eenmaal aangekomen op de top van de eerste kliffen valt tot
mijn verwondering Prora niet te zien. In zijn geheel verdwijnt het gebouw
achter de bomen die het complex omringen, wat vreemd is, want niet alle Binzer
bebouwing wordt opgeslokt door het bos. Zo zie ik wel de vierkante gebouwen uit
de periode van de DDR die even weinig frivool zijn als Prora en heb ik eveneens
goed zicht op de toeristencomplexen die sinds de Wende in Binz verrezen zijn.
Ik vraag me af of ik iets van betekenis moet toekennen aan het feit dat Prora
schijnbaar is verzwolgen door de natuur, er een zekere symboliek in moet
ontdekken, een treffend inzicht in de trant van dat de natuur altijd het kwaad
zal overwinnen. Maar eerlijk gezegd lijkt me dat een tamelijk dwaze gedachte.
Doorgaans heb je in de strijd met het kwaad weinig aan de natuur. Meer dan een
passieve toeschouwer die zich afzijdig houdt, is ze nooit geweest. Achteraf de
schande bedekken met mossen en gebladerte, dat is het wel zo’n beetje.
Ik loop door naar het zuiden en na drie kwartier wandelen,
vang ik een eerste glimp op van Sellins pier. Zo vanuit de verte is het nog
niet veel meer dan een streep in het water met twee verdikkingen waarvan die in
de nabijheid van de krijtrotsen de grootste is. Naarmate Sellin dichterbij
komt, krijg ik met tussenpozen meer van de pier te zien. Soms dwaal ik af van
de kust en op sommige plaatsen is het bos zo dicht dat ieder zicht op de zee
erdoor ontnomen wordt.
Patroon van neergang en herrijzenis...
In Sellin zelf is er niets dat doet denken aan de soberheid
van Prora, integendeel. Alles lijkt hier tintelend en speels. Ik zie vooral
ruime en comfortabele woningen met balkons en veranda’s, sommige nieuw maar in
retrostijl gebouwd, anderen oud en grondig gerenoveerd. Om bij de zee te komen
moet ik Wilhelmstrasse volgen die volgens een plattegrond eindigt bij de
trappen en de funiculaire die vanaf de kliffen naar het strand leiden.
Aan de lange en brede Wilhelmstrasse staat een rij villa’s
die door de Duitse geschiedenis niet onberoerd zijn gelaten. Nadat ze de oorlog
hadden overleefd, werden ze in de jaren daarna door communistische partijbonzen
zonder scrupules geconfisqueerd, wederom een voorbeeld van het feit dat macht
corrumpeert en ideologische veren resoluut worden afgeschud zodra het wel
begrepen eigenbelang in het geding is. Maar dass war einmal, want inmiddels
zijn vele villa’s gesplitst in even kleine als dure appartementen die een groot
deel van het jaar worden verhuurd. Ondanks hun communistische verleden dragen
ze nu volop bij aan de Oost-Duitse badeconomie.
Ook in de lotgevallen van Sellins pier is het mogelijk om
een weerspiegeling te zien van de Duitse geschiedenis. Minder wreed, minder
dramatisch, maar wel eenzelfde patroon van neergang en herrijzenis. Gebouwd in
1906, verbrand in 1920 en hersteld in 1925. Lengte in die beginjaren 508 meter
en vernietigd in de barre winter van 1942. Niet door menselijk handelen zoals
dit jaartal doet vermoeden, maar door ijsvorming op zee. De vernietigende
kracht van kruiend ijs. Het restaurant op de pier overleefde deze aanslag van
natuurgeweld en opvallend genoeg ook de oorlog. Tijdens de communistische jaren
was het restaurant van de Seebrücke in gebruik als feesthal en geliefd bij de
DDR-Genossen. Met de pier zelf werd door de kameraden van de SED onzorgvuldiger
omgesprongen. Deze werd dusdanig verwaarloosd dat het bruggenhoofd gesloopt
moest worden. Lange tijd bleef de pier om die reden ongebruikt. Alles keerde
pas weer ten goede toen Sellin in 1991 werd bezocht door bondspresident Von
Weiszäcker die opdracht gaf de pier te restaureren. In december 1997 werd hij
heropend. Met een lengte van 394 meter was hij korter dan voorheen, maar wel
weer de langste pier van Rügen, wat voor de Selliners wellicht een troostrijke
gedachte was.
De pier van Sellin
Wie vanaf de kliffen naar de pier kijkt, zal merken dat zijn blik bijna als vanzelf naar het restaurant nabij het strand wordt getrokken. Met zijn smetteloos witte paviljoens aan beide uiteinden, een dak dat telkens de kleur lijkt aan te nemen van de hemel en de zee, twee plompe torentjes in het midden en ramen die door roeden zijn onverdeeld in rechthoeken en bogen, ziet het symmetrische gebouw eruit als een nuffig, houten paleisje op palen dat door toeval op een uitzonderlijke plek is beland. Het staat zo laag boven het strand en de branding dat de bodem ervan bij hoogwater en harde wind wordt aangetikt door het schuim van de golven.
Eenmaal beneden zie ik hoe licht en sierlijk het gebouw is.
Le Corbusier en de Führer zouden ervan hebben gegruwd. Het contrast met Prora
is onmiskenbaar en misschien wel daarom verbeeld ik me dat dit vrolijke bouwsel
ooit het toneel moet zijn geweest van zinderend gewoel, van talloze bras- en
danspartijen, van geflirt en onverbloemde geilheid. Niets geen sobere kajuiten
en harde banken om samen Sauerkraut en prak aan te eten. Nee, dit elegante
restaurant kan niet anders dan het thuis zijn geweest van puike Spätburgers en
Rieslings, van zalm, kaviaar en zachte Rinderfilet. Het zal op de kaart hebben
gestaan en met hartstocht zijn genuttigd. Ooit zal op de pier – en niet alleen
door dronken DDR-Genossen – zijn gezongen, gegeten, gedronken en gefeest door
mensen die niet half wisten welk lot ze over zichzelf zouden afroepen. Zeker,
dansen op de vulkaan. Het zal, maar in hoeverre doet het ertoe? Wie wil immers
zijn goede humeur laten verpesten door een vulkaan waarvan het uitbarsten
ongewis is? En misschien gebeurt er wel nooit iets en is er helemaal geen reden
om het feesten te staken en niet voor de zoveelste keer een fles met verve te
ontkurken.
Maar natuurlijk kan het zijn dat ik me vergis en dat ik een
verleden verheerlijk dat nooit heeft bestaan. Dat er op die pier geen sprake
was van een niet aflatende stroom leut, maar dat Sellins gloriejaren werden
geregeerd door indolentie en gezapigheid, dat er sprake was van schier
eindeloze avonden met bittere sigaren en haperende gesprekken, dat het restaurant
het decor vormde voor de suffe bezigheden van rijke mensen met gedienstige
obers die zich geen raad wisten met hun tijd, hun geld en hun leven. Ik hoop
van niet, maar weten zal ik het nooit. Ondanks alle feiten en verslagen die
wellicht ergens te vinden zullen zijn, zal me nimmer worden onthuld hoe de
bezoekers destijds Sellin hebben ervaren. Als het om feiten en cijfers gaat,
dan biedt de geschiedenis wel houvast, maar daar voorbij wordt het lastiger om
herinnering, interpretatie en verbeelding van elkaar te scheiden.
Doodgewone mannen en vrouwen
Tegenwoordig worden het ‘Imperial Pavilion’ en de ‘Palm Tree
Garden’, die met hun weelderige fauna doen denken aan de kas van een botanische
tuin, bevolkt door dezelfde kleurige jassen die mij eerder deze ochtend
passeerden op de boulevard van Binz. Het zijn doodgewone mannen en vrouwen,
fitte mensen van een zekere leeftijd die er koffiedrinken met kleine slokjes,
er op beschaafde wijze hun gebak nuttigen en op gedempte toon met elkaar
converseren. Geen liederlijkheid of drankgelagen. You can drink champagne at
every hour, maar kennelijk niet op een doordeweekse ochtend op de pier van
Sellin. Geluk is gedemocratiseerd, maar heeft daardoor wel aan glans en luister
ingeboet. Grootst en meeslepend is het niet meer hier op de pier van Sellin.
Aan het einde van de pier bevindt zich een curieuze
attractie. Het is een grote, koperen capsule die iets weg heeft van een
atavistische duikboot. Op gezette tijd daalt de capsule, die stevig vastzit op
een tweetal ijzeren palen, af naar de bodem van de zee. Door grote, ronde ramen
die in de capsule zijn gemonteerd met klinknagels kunnen de diepzee-reizigers
de de Oostzee-fauna bekijken. De Tauchgondel van Sellin doet me denken aan The
Life Aquatic with Steve Zissou. Omdat ik de film niet ken en niet weet in
hoeverre deze associatie hout snijdt, bekijk ik een trailer op YouTube. Het is
niet vreemd dat ik moet denken aan Zissou. Hij is een geridiculiseerde versie
van Jacques Cousteau, de diepzee-onderzoeker die in mijn jeugd wereldberoemd
was. Even overweeg ik om zelf mee naar beneden te gaan, maar na het bekijken
van een paar YouTube filmpjes zie ik daarvan af. Op het scherm van mijn
telefoon zie ik tegen een vage, groene achtergrond wat kleine vissen en vooral
veel kwallen voorbij zweven, wat me huiverig maakt om ooit nog eens zorgeloos
in de Oostzee te duiken.
Het is de leegte die verontrust....
De tweede dag van mijn verblijf in Binz loop ik over het
strand naar Prora. Ik passeer een streng hek en een camping met caravans en
huisjes die onder het motto ‘Hier scheint immer die Sonne’ worden beheerd door
het Socialwerk van de Bundeswehr. Huisdieren zijn er niet toegestaan.
Vervolgens zie ik van verre een kolossaal gebouw dat zichzelf eindeloos lijkt
te herhalen. Een monstrueus complex waaraan het modernistische concept van
repeterende betonbouw aan ten grondslag ligt. Aan mij nu de weinig dankbare,
maar zelf opgelegde taak om het gebouw nader te beschrijven. En dat terwijl ik
grote woorden doorgaans schuw, een zekere weerzin koester tegen de
overtreffende trap. Groot, groter, grootst. Het is niet iets waar ik erg in
geloof. Hoe dan ook lijkt het mij onbestaanbaar dat mensen ooit hadden willen
wonen of recreëren in flats van Prora. Maar sommige stromingen binnen het
modernisme hebben nooit erg veel oog gehad voor wat mensen zelf zouden willen.
Van nature hebben utopisten sowieso weinig op met de belangen van het individu.
Zelf weten ze namelijk al wat het beste voor de mensheid is. Prora is een
gebouw dat dat door zijn omvang mensen reduceert tot mieren. Meedogenloos goed
past het bij de ideologie waarvan het een massief stenen symbool is. Het is in
beton gegoten grootheidswaan vermengd met een stevige scheut totalitarisme. De
flats van Prora zijn groot, lomp en lelijk. De kleur ervan is bruin, grijzig
bruin, uiteraard bruin ben je geneigd te denken, maar misschien ligt dat te
veel voor de hand.
Uiteindelijk is het niet het bovenmaatse van de flats dat
zorgt voor een vervreemdend effect. Betonkolossen aan zee zie je elders ook.
Het is de leegte die verontrust, het zijn de stilte, de rust en het ontbreken
van een achterland die van Prora een spookachtig oord maken. Nergens in de
buurt van het complex staan gebouwen van eenzelfde omvang en statuur. Rondom de
flats van Prora zie ik alleen maar strand, duinen en een bos dat doorloopt tot
de fjord die achter de streep land ligt waarop Hitlers flats zijn gebouwd.
Nergens een spoor van café’s en restaurants, van vertier dat voor badplaatsen
zo kenmerkend is. De arbeiders uit het Duizendjarige rijk moesten zich zien te
vermaken in the middle of nowhere. Het dorpje Prora bestaat uit niet meer dan
drie opstapplaatsen voor de trein naar Stralsund, een paar aftandse, houten
barakken en een Imbiss die wellicht glorieerde in de tijd van het communisme
maar nu een kwijnend bestaan leidt.
Kennis kleurt je perceptie en daarom is het onmogelijk om
het zielloze beton van Prora los te zien van de geschiedenis. Om die reden zijn
het niet alleen de leegte en de stilte die ervoor zorgen dat iemand zich bij
het zien van Prora ongemakkelijk voelt. Dit zijn geen willekeurige flats, dit
is een flatgebouw met een verleden, een – als je het zo wilt zien – schuldig
flatgebouw. Ondanks dat er in Prora zelf niets gruwelijks is gebeurd, loopt er
een gitzwarte lijn van dit krankzinnige gebouw naar Auschwitz, Sachsenhausen,
Bergen-Belsen en al die andere plaatsen die voor eeuwig gebrandmerkt zijn en
waar de Nazi-ideologie zich van een nog veel duisterder kant heeft laten zien.
Net zoals de barakken van Auschwitz en Het Achterhuis staan Prora’s flats
symbool voor wat in de beschaafde wereld alom wordt beschouwd als het absolute
nulpunt van het kwaad. Prora maakt de geschiedenis niet tastbaar maar zorgt wel
voor een wolk van donkere associaties die niet meteen door het rustgevende
ruisen van de bossen en de zee teniet worden gedaan.
Landallisering
Inmiddels zijn niet meer alle flats grijzig-bruin
uitgeslagen. De renovatie is begonnen en sommige appartement lijken al verkocht
en bewoond te zijn. Restauratie lijkt inderdaad de herinnering te doen
vervagen. Prora is niet meer de betonnen pendant van een foute ideologie. Het
is nu een bizar en beetje groot gebouw waarvan je hooguit kunt zeggen dat het
niet helemaal goed gelukt is.
Het is alleszins mogelijk om de commercie in persoon van de
verantwoordelijke, Berlijnse vastgoedboys smakeloosheid en gebrek aan
historisch besef te verwijten. De kolossale flats zijn nu deels van hun
grimmige verleden ontdaan, ze stralen iets uit van vrolijkheid en optimisme,
wat op een of andere manier misplaatst aanvoelt. Pogingen om iets van Prora’s
donkergrijze geschiedenis intact te laten, lijken niet te zijn ondernomen. Maar
dat is ook, zo moet ik toegeven, een onmogelijkheid. Het onbekommerde van
vakantie vieren aan zee laat zich slecht verenigen met het gedenken van een
Naziverleden.
Ik passeer een bord met informatie en een artist impression
waarop de flats van Prora even lieflijk lijken als een Landalpark. Witte flats,
balkons met mensen die zich in ligstoelen ontspannen, een met zorg aangelegd
park dat doorloopt tot de duinen en kinderen die uitgelaten spelen met een bal
en een hond. Ik zoek een paar dingen op, zoals het beoogde aantal appartementen
en de vraagprijs voor het onroerend goed, en reken uit dat het om een project
moet gaan waarvan de opbrengst in de tientallen miljoenen euro’s moet lopen.
Het is een voorzichtige schatting. Ik ga voorbij aan mogelijke economische
neveneffecten. Onwillekeurig kan ik toch begrip opbrengen voor de autoriteiten
die de toestemming gaven om Hitlers vakantieparadijs om te bouwen tot een
complex dat zorgt voor inkomsten en werkgelegenheid. In niet al te welvarende
streken is werk ten slotte een eerste noodzakelijkheid om racisme en xenofobie
de kop in te drukken. Dat is wellicht het ongerijmde van de geschiedenis en om
eerlijk te zijn waren er behalve het opknappen van de flats ook niet veel
alternatieven voorhanden. Sloop was kostbaar en had niets opgeleverd en Prora
vervangen door schattige retrohuisjes geïnspireerd door de lokale architectuur
was even absurd en minder lucratief geweest dan renovatie. Het gebouw laten
staan en deels benutten voor iets braaf cultureels zou historisch verantwoord,
maar tot in de eeuwigheid verlieslijdend zijn geweest.
De geschiedenis herhaalt zich zelden...
Over het strand loop ik terug naar mijn eigen appartement.
Het complex waar ik logeer is neergezet in de loop van de jaren negentig toen het
toerisme aan de Oostzee weer tot wasdom kwam. Het bestaat uit een drietal
grote, witte en vierkante gebouwen met weinig ornamentatie. De bar moet een
soort klassiek zeilschip voorstellen maar dat is dan ook de enige frivoliteit
die ik heb kunnen ontdekken. Ik schat dat er met mij wekelijks meer dan duizend
gasten verblijven in het complex die zich allemaal ongeveer op dezelfde wijze
vermaken. Deze terloopse constatering kan gedachten oproepen in de trant van de
zich altijd herhalende geschiedenis of het verleden als spiegel van het heden.
Naar ik vrees is dat echter allemaal maar gedeeltelijk waar. De geschiedenis is
vooral een construct waarin je altijd wel iets kunt vinden van je eigen gading,
een grabbelton die desgewenst ieder denkbaar gelijk kan bewijzen.