zondag 22 januari 2017

Lof der Commercie

Over olifantenmarketeers, de ethiek van wasmachineontkalkers en godsdienst als product

Op dit weblog zullen onregelmatig delen van beschouwende verhalen verschijnen over media, marketing, reclame en cultuur. Doel van het blog is om mijn  liefdevolle, maar ook ambivalente houding ten opzichte van het marketingvak nader te duiden. Al schrijvend wil ik meer inzicht krijgen in aard en wezen van reclame, marketing en commercie en deze zaken voor een algemeen publiek meer inzichtelijk maken. Ook wil ik met dit blog marketeers een hart onder de riem steken. Wat zij doen is niet per definitie fout, smakeloos of immoreel.

De complete verhalen zijn gebundeld te vinden op:
Lof der Commercie - paperback (15,- euro)

Lof der Commercie - e-book (6,- euro)



Het boek is onder meer verkrijgbaar bij: managementboek.nl en BOL
In het boek wordt in het openingsverhaal de anekdote over Akzo en Arie Klaver en zonen niet correct weergegeven. Zie voor de juiste versie de blogtekst van Sephora at Fifth Avenue.

Inmiddels gepubliceerd op dit blog, maar nog niet gebundeld is het verhaal 'De Landallisering van Prora'. Het is de bedoeling dat deze tekst over de commercialisering van Hitlers vakantieparadijs onderdeel gaat uitmaken van de bundel 'Er is geen marketeer die deugt'. Hierin zal ik op dezelfde voet voortgaan, maar de beschouwingen zullen soms wat kritischer en persoonlijker vam aard zijn.



Over reclame, marketing en ethiek (samenvatting van There is something rotten in the state of advertising)

Dat er vanuit ethisch perspectief kritisch naar hen wordt gekeken, hebben marketeers overwegend  aan zichzelf te wijten. Het aantal voorbeelden van immorele, commerciële fratsen is talloos. Nog tamelijk onschuldig is een slimmigheid van opinieblad Elsevier. Op een zeker moment liet de uitgever op de cover ook de prijzen in dollars en ponden vermelden. Het blad was echter buiten het Nederlands taalgebied niet verkrijgbaar. Het was niet meer dan een bescheiden manier om Elsevier internationale allure te verschaffen. Geen enkele lezer zal er last van hebben gehad, tenzij hij er een middag lang vergeefs naar op zoek is geweest in Austin, Texas. Van een vergelijkbare orde is de wijze waarop het management van Kleine Viezerik – nomen est omen – een videoclip van deze rapper promootte. Er werd een persbericht de wereld ingestuurd waarin werd gemeld dat een bekende profvoetballer zijn acteerdebuut zou maken in de clip, een ‘haakje’ dat goed was voor veel publiciteit. De betreffende voetballer kwam echter welgeteld tien seconden zwijgend in beeld. Dat was alles. Voetbalfans zouden zich genaaid kunnen voelen. Even vermakelijk, maar al weer minder onschuldig was een schurkenstreek van het Britse Porter Novelli. Om mensen ertoe aan te zetten een vakantie te boeken zodra hun eerste salaris van het jaar binnen was, bedacht het bureau de Blue Monday, de meest deprimerende dag van het jaar. Onderzoekers werden door Porter Novelli aangeschreven met de vraag of ze een wetenschappelijk ogende formule konden bedenken waarin zaken als de temperatuur van die dag, het moment in de week, het aantal dagen sinds het laatste loonstrookje en het aantal uren zon moesten voorkomen. Een psycholoog van de Cardiff University wilde het bureau wel ter wille zijn en bedacht een fraaie formule die een zweem van wetenschappelijkheid suggereerde. Het verzinsel sloeg aan, werd voor waar aangezien en haalde wereldwijd vele journaals.
Dat marketeers het regelmatig te bont maken, blijkt wel uit het feit dat er inmiddels nogal wat wetgeving bestaat die is bedoeld om uitwassen op commercieel gebied aan banden te leggen. Marketing en reclame worden gewantrouwd en daarom gekneveld door onder andere de Warenwet, de Wet oneerlijke handelspraktijken, de Wet misleidende reclame en de pseudowetgeving van de Reclame Code Commissie. Een neveneffect van al deze wetgeving is dat marketeers een neiging vertonen de grenzen van de wet te beschouwen als zedelijke richtlijn. Wat mag, is correct. Gedrag is pas onethisch wanneer de wet het verbiedt. Mazen in de wet worden aangegrepen om handelen te rechtvaardigen. Zo ‘outsourcen’ marketeers als het ware hun geweten, wat op zijn zachtst gezegd geen verstandige manier van doen is.

Soorten ethiek
In welke mate het handelen van marketeers als immoreel wordt ervaren, is afhankelijk van de weg die men kiest om ethische aangelegenheden te benaderen. Dat kan namelijk nogal variëren. Om te beginnen wordt er binnen de ethiek onderscheid gemaakt tussen zogeheten deontologische en consequentialistische theorieën. Moet een handeling worden beoordeeld op zijn karakter (‘liegen is per definitie fout’ – deontologische benadering dan wel beginselethiek) of op de consequenties ervan (‘liegen kan geen kwaad zolang velen daar beter van worden’- gevolgenethiek)? In de borst van de meeste mensen huist zowel een deontologische als een consequentialistische ziel. Wat bij morele vraagstukken de overhand heeft, is afhankelijk van de omstandigheden, maar ook van iemands karakter. Doorgaans zijn deontologen rechtlijniger in hun denken en is een consequentialist meer pragmatisch van aard. Hoewel bijna iedereen zowel principes als gevolgen laat meewegen bij het benaderen van ethische dilemma’s, is er wel sprake van een scheiding der geesten. In Amsterdam werd dit manifest toen tijdens ‘horsegate’ – de ontdekking van het feit dat paardenvlees jarenlang werd verkocht als duurder rundvlees – een lokaal bekend steakhouse werd ontmaskerd als notoire vleesfraudeur. Paardenvlees werd geprijsd en verkocht als tournedos. De uitbater verdedigde dit vergrijp aanvankelijk nog met het argument dat hij nooit had beweerd rundvlees te verkopen. Tournedos kan afkomstig zijn van verschillende dieren. Toch moet hij al die jaren wel het gevoel hebben gehad dat er sprake was van een morele faux-pas. Wanneer klanten vroegen of ze bezig waren met het verorberen van paard, werd dat nooit ruiterlijk toegegeven, maar riposteerde het geïnstrueerde personeel standaard met de wedervraag: ‘heb u hem horen hinniken?’ Ondanks het verweer van de uitbater spraken beginselvaste Amsterdammers schande van deze misstand. Meer praktisch ingestelde hoofdstedelingen lieten zich vooral leiden door de berichten dat paardenvlees eigenlijk veel malser en gezonder is dan rund en bezochten het weekend na de onthulling massaal het geplaagde restaurant.
Vaak geven mensen intuïtief de voorkeur aan de beginselethiek. Normen en waarden die hun oorsprong vinden in de Christelijke gedachte ´'wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet' zijn leidend bij het beoordelen van gedrag. Het gevolg is dat marketing en reclame meestal langs de deontologische meetlat worden gelegd. Zelf neigen marketeers, zonder zich er van bewust te zijn, naar een consequentialistische benadering van ethische kwesties. Indien de gevolgen van hun daden niet ernstig zijn zullen ze zonder wroeging de waarheid geweld aan doen. Als ieder ander vertonen marketeers het gedrag waarvoor ze het meest worden beloond. Degenen die daarbij de grenzen van de wet opzoeken zijn bovendien dikwijls succesvoller dan meer terughoudender vakgenoten. Een loterijmanager werd ooit gekroond tot ‘marketeer van het jaar’, terwijl hij kort daarvoor wegens misleiding gerechtelijk op de vingers was getikt.
Wat mede het morele oordeel over marketing bepaalt, is de omstandigheid dat de gangbare doelen van commerciële activiteiten maar zelden als prijzenswaardig worden beschouwd. Mensen aanzetten tot consumptie wordt niet gezien als een verheven doel. Een leugen die levens redt wordt zelfs door geharnaste deontologen wel getolereerd, maar de waarheid geweld aan doen om meer verkoop te realiseren, zal geen genade vinden in de ogen van standvastige moraalridders. Wie de doelstellingen van marketing en reclame afwijst, zal niet bereid zijn de uitkomsten van commercieel handelen vanuit consequentialistisch perspectief te bezien. Het doel zal de middelen niet snel heiligen, domweg omdat het doel niet als nastrevenswaardig wordt beschouwd.

De fratsen van voedselmarketeers
Hoe dan ook is het zo dat sommigen voedselmarketeers zonder scrupules producten verkopen waarvan de vlag de lading nauwelijks dekt. Cantharellensoep bevat zout en smaakversterkers, maar bijna geen cantharellen. Bij ‘Limburgse aspergesoep’ – wat smakelijker klinkt dan ‘aspergesoep’ en daarom een naam is die in zekere zin wel weer te billijken valt – worden de asperges toegevoegd als poeder en is slechts de receptuur Limburgs van aard. Ook bestaan er aardbeienyoghurts die niet meer dan 0,06% aan aardbeien bevatten. 
Dit kun je allemaal als hoogst kwalijk beschouwen, maar er valt ook wel een zekere nostalgie te bespeuren bij degenen die zich beklagen over de wijze waarop ons voedsel wordt geproduceerd. Het is te beschouwen als een eigentijdse vorm van romantiek. De bereiding van voedsel anno nu verloopt al lang niet meer naar grootmoeders recept. Sommige mensen betreuren dat en verwerpen daarom iedere, onterechte suggestie van ambachtelijkheid. Maar de werkelijkheid is nou eenmaal dat ons voedsel uit fabrieken komt of uit bouwsels (kassen, stallen) die daar een sterke gelijkenis mee vertonen. Ons eten vindt deels zijn oorsprong in laboratoria waar ingenieurs en biochemici de dienst uitmaken. Dat levert redelijk smakelijk en relatief voordelig voedsel op en de meeste mensen worden daar blij van, consumentisten uitgezonderd. Volgens hen leidden (te) lage prijzen tot overmatige consumptie. Het probleem is echter dat veel mensen niet anders willen. Niet iedereen is even betrokken bij wat hij eet, hoeft evenmin elke dag een culinair hoogtepunt te beleven en prijst het feit dat er budget over blijft voor andere genoegens. Duurzaamheid en ambachtelijkheid kosten geld en komen de efficiëntie van de voedselindustrie niet ten goede. Onbedoeld wellicht werd dit aangetoond door De Tostifabriek, een Amsterdams kunstenaarsproject over de wording van een tosti. Midden in de stad werd met een zelf ingezaaid graanveld, twee varkens en twee koeien, alle ingrediënten van een tosti van begin tot eind door de kunstenaars zelf geproduceerd. Het bereiden van de eerste exemplaren nam 180 dagen in beslag. De tosti’s werden verkocht voor € 25,- per stuk, niet de prijs waartegen een tosti meestal wordt verhandeld.
Mensen iets laten geloven dat je niet kunt waarmaken, is in de ogen van deontologen zonder meer afkeurenswaardig. Een gevolgenethicus daarentegen zal er minder fel op reageren. Hij zal zich afvragen wat de consequenties zijn wanneer er een schijn van ambachtelijkheid wordt gesuggereerd en niet waarachtig wordt gecommuniceerd over de receptuur. Hij zou stellen dat dit een consument, beïnvloed door verleidelijke verpakkingen, productnamen en reclame, vermoedelijk aanzet tot een probeeraankoop die hij anders achterwege zou hebben gelaten. Indien echter het hem onder min of meer valse voorwendselen verkochte product bevalt, zal hij overgaan tot herhalingsaankopen. Als de bereidingswijze hem maar matig interesseert, zal onwetendheid over het productieproces hem niet schaden. De gevolgen vallen dus nogal mee en zijn overwegend positief. Het product verkoopt beter dan wanneer er waarheidsgetrouwer zou zijn geadverteerd en de consument is attent gemaakt op een product dat grotendeels in zijn behoeften voorziet.

Niet alles valt weg te relativeren
Nu is het niet zo dat aan de hand van het consequentialisme alle vormen van bedrog soepel weg gerelativeerd kunnen worden. Producten verkopen onder een andere naam dan overeenkomt met de werkelijkheid, kan ook schadelijker gevolgen hebben. Consumptie van bepaalde producten, of juist het achterwege laten daarvan, is voor sommige mensen zeer bepalend voor hun zelfbeeld. Vegetariërs zullen gruwen wanneer ze door gemanipuleer met voedsel in alle onwetendheid vlees consumeren en voor gelovigen geldt hetzelfde als ze hun religieuze voorschriften overtreden zonder zich daarvan bewust te zijn geweest. Als dan wordt geopenbaard dat er sprake is van zwendel, zullen getroffenen zich gekwetst voelen en moeten ook meer doorgewinterde consequentialisten toegeven dat de gevolgen van de leugens negatief van aard zijn. Hoezeer misleiding mensen kan grieven, bleek tijdens het al eerder aangehaalde ‘horsegate’. De onthulling dat hun diepvrieslasagne paardenvlees bevatte, deed in Engeland, waar men naar verluidt nog liever de jockey eet dan het paard, veel consumenten in woede ontsteken.
Vanuit de consequentialistisch perspectief is evenmin verdedigbaar dat veel claims in advertenties en commercials op weinig of niets zijn gebaseerd. Het gaat dan niet om een bescheiden onwaarheid betreffende de naam of bereidingswijze, maar om de belangrijkste claim of belofte van een product of merk. Onder andere anti-rimpelcrèmes en cosmetica, dieetproducten, shampoos (met cafeïne ‘voor als de haargroei minder wordt’), thee die de weerstand vergroot, de vermeende zuinigheid van milieuvriendelijke auto’s, maar ook dranken die een gezonde darmflora bevorderen, homepathische middelen en andere vormen van kwakzalverij leiden aan dit euvel. De mate waarin dit kwalijk is, varieert met de prijs en de aard van de betreffende producten. In het beste geval geeft een consument geld uit aan iets waarvan de werking nihil is, in het ergste geval ziet hij af van serieuze medische behandeling, met alle gevolgen van dien.
Uit onafhankelijk onderzoek blijkt dat maar weinig bedrijven bereid of in staat zijn hun beloften waar te maken of met voldoende objectieve gegevens te onderbouwen. Zo bleek onder andere dat de werking van wasmachineontkalker Calgon sterk in twijfel moest worden getrokken. Producent Reckitt bestreed dit. Het bedrijf verwees naar wetenschappelijk onderzoek dat het echter uit concurrentieoverwegingen niet openbaar wenste te maken. Nu zal niet iedereen wezenlijk geïnteresseerd zijn in de waarheid omtrent wasmachineontkalkers. Boeiender is de vraag of het voor de ethische beoordeling van marketingactiviteiten uitmaakt of producenten zelf oprecht overtuigd zijn van de werking van hun product of eigenlijk al jaren weten dat de werking ervan nihil is. Moet het oordeel over Calgon milder uitvallen wanneer de producent op grond van het eigen onderzoek waarlijk meent dat het product wasmachines langer laat leven? Het is een kwestie die verder gaat dan het ontkalken van wasmachines. Maakt het uit of een kwakzalver er zelf van overtuigd is dat hij met noten, zaden of ingestraald water iemand kan genezen of dat hij donders goed weet dat zijn praatjes op niets zijn gestoeld? Evenals bij eerdere aangelegenheden hangt ook hier het oordeel af van de ethische weg die wordt bewandeld. De intenties zijn misschien goed, de gevolgen desastreus. Moet het feit dat bedoelingen goed zijn meewegen bij het morele oordeel over daden? Een consequentialist zal geen boodschap hebben aan iemands intenties. Iemand uit de school van de deugdenethiek zal de kwestie benaderen met meer nuance. Bij deze benadering staan vooral iemands intenties centraal. Liegen mag, tenminste zolang dat gebeurt met de beste bedoelingen. Mocht de fabrikant van Calgon werkelijk de intentie hebben om zijn klanten te behoeden door verkalkte wasmachines, dan zal de deugdenethicus welwillend over hem oordelen.
In zekere zin zijn we allen deugdenethicus. Gevoelsmatig bestaat er een vanzelfsprekende neiging om ook bedoelingen te laten meewegen bij het beoordelen van gedrag. Op zich is dat mooi, maar het is niet iets waar een marketeer die onder vuur ligt vanwege vermeende immoraliteit veel aan heeft. Van de deugdenethiek moet hij het net zomin hebben als van de deontologie. Zelden worden zijn intenties als nobel gezien en juist de twijfels daarover dragen bij aan de matige reputatie van de commercie. Dat de marketeer het belang van zijn klanten vooropstelt, dat hij zo adequaat mogelijk wil inspelen op diens wensen en behoeften, wordt nauwelijks geloofd. Alle mooie woorden in theorieboeken ten spijt, in het leven van alledag wordt de marketeer vooral gezien als iemand wiens ultieme doel het is hogere winsten te realiseren om zo zichzelf dan wel zijn broodheren verder te verrijken. 

Show, don't tell
Er bestaan nogal wat factoren die het beoordelen van commerciële leugens compliceren. Zo is er bijvoorbeeld het probleem van de halve waarheid. Veel producten worden op de markt gebracht met een suggestie van gezond, terwijl daar feitelijk geen sprake van is. In advertenties en commercials wordt bijvoorbeeld geregeld gesteld dat een product nul procent vet bevat, terwijl het stijf staat van de suiker. Strikt genomen is er geen sprake van een leugen, maar toch lijkt het ethisch niet geheel in de haak. Het is een aanpak die zich laat vergelijken met het promoten van rookworst met de belofte dat deze nicotinevrij is. Marketeers brengen hier tegenin dat het even onmogelijk als onverstandig is om in reclame alle kenmerken van een product effectief over te brengen. Communiceer je twintig eigenschappen, dan blijft er niets hangen bij de maar matig geïnteresseerde consument. Het gaat om dat ene unieke en krachtige verkoopargument dat het altijd en overal moet doen voor een merk. In commerciële boodschappen is voor nuance geen ruimte.
Veel claims worden niet uitdrukkelijk genoemd in commerciële uitingen, maar slechts in beeld en tekst gesuggereerd. Het is lastig om daar een weloverwogen oordeel te vellen. Wat beschouwden we als dubieuzer? Expliciet liegen of de leugen verpakken in suggestieve beelden waarvan de werking even effectief kan zijn? Wat te vinden van een hotel dat door subtiel beeldgebruik de indruk wekt dat een gast over de plankieren van het complex zo linea recta naar het nabij gelegen strand kon lopen. De werkelijke afstand tot de zee was echter zo’n tweehonderd meter. Bovendien moest er eerst een parkeerterrein worden overgestoken en een meer dan gemiddeld hoog duin bedwongen. Toch werd in het promotiemateriaal op geen enkele wijze de waarheid geweld aan gedaan. Alle foto’s waren genomen in een straal van vijftig meter van het complex. Alles klopte, er was niets gemanipuleerd of gephotoshopt. Maar evident werd er meer gesuggereerd dan waargemaakt. Laakbaar of slimme marketing?
Hoe beoordeel je vervolgens de aanprijzing voor een bungalowpark met een grote foto van duinen en het strand, terwijl de afstand van het park tot de zee minstens tien kilometer bedroeg.  Het was een foto op een billboard langs de kant van de weg, een uiting die hooguit was bedoeld om de nieuwsgierigheid te prikkelen van passerende automobilisten. Maakt het verschil maakt in welke fase van het koopproces er wordt verdicht en gesuggereerd. Wat zal eerder de verontwaardiging voeden? Casanova’s eerste verleidelijke danspassen dan wel de onwaarachtige woorden die hij spreekt op het moment suprême als hij zijn slachtoffer definitief doet zwichten? Hoe eerder misleiding plaatsvindt, des te beter een consument in staat is om uiteindelijk toch een juiste afweging te maken. Hoe later in het koopproces, des te verstrekkender de gevolgen zullen zijn. De nabijheid van strand en zee veinzen om aandacht te trekken is van een andere orde dan rommelen met de hoogte van prijsaanbiedingen, die vaak veel meer voordeel suggereren dan feitelijk wordt waargemaakt, of mensen bij het afsluiten van een hypotheek op het laatste moment nog overbodige koopsompolissen aansmeren.
Niet alleen met beelden, maar uiteraard ook met tekst kan mensen een rad voor ogen worden gedraaid. Als voorbeeld kunnen dienen de pay-offs van Snickers (‘stilt stevige trek’) en Mars (‘geeft je energie’). Strikt genomen is er bij de claims van deze chocoladeproducten geen sprake van een leugen, maar er wordt wel veel gesuggereerd en verzwegen. De makers van Nutella hadden hier nog van kunnen leren. De fabrikant van deze hazelnootpasta moest voor een forse som geld schikken met Amerikaanse moeders omdat het zijn vette en zoete product had aangeprezen als onderdeel van een evenwichtig en voedzaam ontbijt. Had fabrikant Ferrero deze claim implicieter gecommuniceerd en in een commercial alleen maar vrolijke, gezonde kinderen laten zien, dan was er juridisch gezien in ieder geval minder aan de hand geweest. Ontegenzeggelijk dringt zich hier een vergelijking op met de wijze waarop in Nederland Calvé pindakaas aan de man wordt gebracht. Ook voedzaam, dat wil zeggen een aanzienlijk portie calorieën per honderd gram, maar nooit uitdrukkelijk verkocht als verantwoord of gezond. Calvé’s campagne ‘Wie is er nou niet groot mee geworden’, suggereert zeker iets van groeien en sterk worden, maar belooft feitelijk niets. Op de potten staat overigens in kleine letters “gebruik Calvé Pindakaas als onderdeel van een gezonde voeding en leefstijl”. Een vage formulering waar producent Unilever zich geen buil aan kan vallen.

Is de consument schuldig? 
In deze discussie is er zeker ook reden om de heiligheid van zijne koninklijk hoogheid De Consument ter discussie te stellen. Moet de marketeer slaafs doen wat Hem behaagt of in het proces van productie tot consumentenaankoop ook zelf verantwoordelijkheid nemen? Aanleiding om daar eens over te na te denken, was het schandaal rondom de Engelse tabloid New of the World die het afluisteren van politici, filmsterren en de voicemail van vermoorde meisjes beschouwde als normale journalistieke praktijken. Uitgever Murdoch verdedigde zich met de woorden: “ Ik luister naar niemand, behalve naar het publiek. De mensen zeggen wat ze willen en ik geef ze het. Als het publiek geen naakte meiden meer wil, zal ik ze niet publiceren. Ga klagen bij het publiek, niet bij mij.” Sommige publicisten verdedigden Murdochs standpunt door te stellen dat van commerciële bedrijven het  waarborgen van continuïteit en werkgelegenheid de enig relevante maatschappelijke verantwoordelijkheid is. Velen zullen echter de mening zijn toegedaan dat bedrijven maar in beperkte mate bedenkelijke daden konden rechtvaardigen door te verwijzen naar de buitensporige wensen van de consument. Niettemin is wel duidelijk dat de praktijk weerbarstiger is. Kopers hebben de onhebbelijke gewoonte voor bijna alles zo min mogelijk te betalen en moordende concurrentie dwingt bedrijven tot een manier van werken die strijdig kan zijn met de eigen organisatie-ethiek. In dergelijke omstandigheden is het moeilijk een schuldige aan te wijzen. Het is mogelijk om het ‘systeem’ als zodanig te beschouwen, maar dat is een abstractie die moeilijk ter verantwoording geroepen kan worden.
Een andere onaangename eigenschap van de consument die het oordelen over commercie compliceert, betreft diens desinteresse ten aanzien van zijn eigen consumptiegedrag. Het mag dan misschien niet zo zijn dat de mens bedrogen wil worden, het is wel zo dat bedrog hem onverschillig laat zolang het hem niet schaadt. Mede daardoor neigt hij naar gemakzucht en koopt hij producten aan zonder zich te verdiepen in de aard, oorsprong en werking ervan. De vraag is vervolgens of een marketeer daar gebruik van mag maken. Moet de marketeer zijn broeders hoeder zijn of dient hij in strijd met de belangen van zijn broodheer de onverschillige consument beschermen tegen milde vormen van misleiding? Of is het de morele plicht van de koper zelf ervoor te zorgen dat hij zich niet laat afschepen met knollen in plaats van de begeerde citroenen? Reikt de verantwoordelijkheid van de marketeer dan verder? Waar ligt dan de grens tussen terechte bezorgdheid en bedenkelijk paternalisme?

Neiging tot zelfbedrog
Wat het zuiver oordelen over de moraliteit van marketing ook bemoeilijkt, is de neiging tot zelfbedrog bij de consument. In hoeverre zijn de listen van marketeers laakbaar wanneer deze met hetzelfde gemak zichzelf bedonderd? Wie met genoegen de excellent pizza’s eet van Albert Heijn en oprecht gelooft dat deze smakelijker zijn dan de meelhap die Dr. Oetker onder de frivole naam Ristorante op de markt brengt, wordt wellicht onbewust op het verkeerde been gezet door de elegante verpakkingen en het geniepige gebruik van het woord ‘excellent’. Of zijn de ingrediënten en bereidingswijze van de pizza’s echt dusdanig anders dat er objectief een smaakverschil waarneembaar is? Het ergste dient gevreesd te worden, ook al omdat onze geest tot veel in staat is, vooral tot het bezwendelen van zichzelf. Olijfolie en wijn kunnen worden verpakt in karton, maar uit onderzoek met MRI-scans blijkt dat deze producten significant als smakelijker worden ervaren wanneer ze worden verkocht in een fraaie fles met dito etiket. Idem: als van gewone vis een exclusief merkartikel wordt gemaakt, dan ervaren mensen het onbewust als lekkerder, kopen ze het vaker en zijn ze bereid om er meer voor te betalen. Ook was ooit onder een scanner te zien dat deelnemers aan een onderzoek meer genoten van duurdere wijn, terwijl de geserveerde drank steeds dezelfde was en er tijdens het experiment alleen met de aan hen meegedeelde prijs werd gevarieerd. Nog een voorbeeld: bij blinde smaaktests wordt Pepsi vrijwel altijd lekkerder gevonden dan Coca-Cola, totdat bij een onderzoek proefpersonen ook werden ingelicht over de merknaam van de geserveerde frisdrank. Toen bleek plotseling bij de scans dat in het onderbewuste de voorkeur werd gegeven aan Coke. Een resultaat dat de vraag deed rijzen of het dan nog mogelijk is te spreken van zelfbedrog. Is een ervaring met kennis van het merk minder waarachtig dan die zonder? Is een oordeel alleen gebaseerd op smaak authentieker dan een ervaring die ook door andere zintuigen wordt gevoed? De antwoorden op deze vragen zullen variëren. Los daarvan is het de vraag of een marketeer de aangewezen persoon is om mensen van hun illusies te beroven. Het leven zelf is daar voldoende toe in staat. En anders staat er wel een batterij Dorknopers klaar die het niet kunnen nalaten om met weetjes en feitjes het bestaan te vergrauwen. Hoe dan ook kunnen marketeers zich desgewenst beroepen op de woorden van Erasmus. In Lof der Zotheid laat hij de Dwaas betogen dat ‘het allerminst erg is om misleid te worden, integendeel! Niet misleid worden is veel erger. Wie denkt dat het geluk van de mens bepaald wordt door feiten is gek. Alles hangt af van de inbeelding. Als iemand een abnormaal lelijke vrouw heeft die evenwel in de ogen van haar man zelfs kan wedijveren met Venus, is dat dan niet hetzelfde als wanneer ze echt mooi zou zijn?’
Om hun daden te rechtvaardigen willen reclamemakers zich nog wel eens verschuilen achter het argument dat consumenten weten dat reclame overdrijft en zelden de werkelijkheid weergeeft. De gedachte daarachter is dat als een ontvanger van een commerciële boodschap weet dat het gaat om overdrijving of bedrog dit minder kwalijk is dan wanneer het de betreffende ontvanger ontgaat. Op het eerste gezicht lijkt dat een merkwaardige redenering. Het eigen onbetrouwbare imago wordt ingezet om de eigen reputatie nog verder de verslechteren en misleiding te rechtvaardigen.

De ongeloofwaardigheid van Axe
Nu is het inderdaad zo dat er bij commercials, advertenties en andere commerciële uitingen sprake is van een geconstrueerde werkelijkheid. Daarin onderscheiden zij zich niet van media in het algemeen. Commercials zijn fictie evenals theater, films en literaire romans. Niemand zal geloven dat George Clooney wordt genegeerd in een Nespressoshop, zoals evenmin iemand gelooft dat Harry Potter zwerkbal speelt en dat Zweinstein alleen bereikbaar is vanaf perron 9 ¾. Ook zal er niemand zijn die denkt dat gebruik van puberdeo Axe er werkelijk toe zal leiden dat engelen uit de hemel komen vallen. Sterker nog, met de ongeloofwaardigheid van Axes ogenschijnlijke kernbelofte – met zekerheid succes bij het andere geslacht – wordt zelfs gespeeld blijkens het verzonnen bericht dat iemand in India naar de rechter stapte, omdat hij na jarenlang gebruik van de deodorant nog steeds geen vriendin had. Tot slot zullen ook weinig mensen denken dat Bertolli wordt gemaakt door in een tobbe dansende oude, Italiaanse vrouwen. Het wordt al weer anders bij een commercial van Unox die suggereerde dat de voor soep gebruikte biologische tomaten in Nederland werden verbouwd, terwijl het productieproces zich bijna geheel afspeelde in Spanje. De tomaten waren overigens wel degelijk biologisch. Een advertentie van Dirk van den Broek waarin met cijfers wordt aangetoond dat deze supermarkt goedkoper is dan zijn blauwe concurrent wordt waarschijnlijk terecht door velen als waarheidsgetrouw beschouwd. Een complicerende factor in deze is dat veel mensen moeite hebben met het onderscheid tussen feit en fictie. Soapacteurs schijnen op straat te worden aangesproken op de wandaden van hun personages, auteurs dienen voortdurend aan te geven in hoeverre een tekst autobiografisch is en er zijn mensen die denken dat de Albert Heijn supermarktmanager werkelijk bestaat, iets dat al weer in mindere mate geldt voor de olijke medewerkers van de Plussupermarkten. Kennelijk wordt de inhoud van de ene uiting als aannemelijker geïnterpreteerd als van de andere. Het vervelende voor reclamemakers is dat hoe geloofwaardiger een commerciële uiting is, des te meer kans er bestaat dat deze als misleidend zal worden ervaren. Onvermijdelijk dringt zich dan de conclusie op dat als je niet onethisch wilt handelen, je het beste ongeloofwaardige reclame kunt maken. Hoe groter de overdrijving, hoe vetter de humor, hoe grover de leugen, des te geringer de kans op morele uitglijders. Dat heeft inderdaad iets paradoxaals.