Ongeveer ter hoogte van de halte Van
Eesterenlaan denk ik aan DAFs lotgevallen Saoedi-Arabië. Waarom weet ik niet
precies. Waarschijnlijk zag ik ergens een poster of affiche hangen met daarop
een vrachtwagen in een woestijnachtige omgeving. Over DAFs belevenissen las ik
ooit in een boek met de omineuze titel ‘Misrekeningen in internationale marketing
– Twintig praktijkgevallen’. Het was het soort literatuur dat ik gebruikte om
veel van mijn lessen mee te verlevendigen. Het betrof boeken als ‘Marketing
missers’, ‘Business blunders’ en ‘Marketing mistakes’. Kennelijk worden boeken
met zakelijke zeperds overwegend met allitererende titels aan de man gebracht.
Wat tijdens colleges vertelde, was
dat de vrachtwagenfabrikant zijn stap naar Saoedi-Arabië nauwgezet had voorbereid, maar dat de
onderneming in eerste instantie toch
moeizaam verliep. De verkopen kwamen amper op gang en veel vrachtwagens
hoefden er in het begin niet verscheept te worden. Het was sneu voor DAF, maar
het had ook wel iets vermakelijks. Dat ik de spot dreef met het harde werken
van Brabantse vrachtwagenmarketeers vond ik soms beschamend. Het was makkelijk
scoren met het falen van mensen die niet zoals ik zonder veel verantwoordelijkheid
ontspannen aan de kant stonden, maar die manhaftig probeerden hun waren onder
moeilijke omstandigheden aan de man te brengen.
Ondanks de moeizame start, vielen
de gevolgen mee voor DAF. Uit nader onderzoek bleken al snel de oorzaken van de
tegenvallende verkoop. DAF had de rol onderschat van de bedoeïenen, de vrije
jongens onder de Arabische vervoerders. Deze zweerden bij de auto’s van
concurrent Mercedes en beheersten een groot deel van de Saoedische
vervoersmarkt. Bovendien was het DAF ontgaan dat in het Midden-Oosten vrachtwagens
moesten beschikken over een ‘neus’ en dat deze niet plat was zoals bij Europese
vrachtwagens. Ook had het bedrijf zich niet gerealiseerd dat in Arabische
landen de kleur geel voor vrachtwagens een vereiste was. In de bouw werkte men met
materiaal van het Amerikaanse Caterpillar en dat leverde zijn bulldozers en
kranen alleen in de kleur woestijngeel. Caterpillar beschikte over een
ijzersterk imago met als gevolg dat alles dat zweemde naar robuuste arbeid geel
diende te zijn. Nadat DAF zijn modellen voorzag van een ‘neus’ en zijn
vrachtwagens geel spoot, namen de verkopen van het bedrijf in Saoedi-Arabië beduidend
toe.
Dat ik in een Amsterdamse tram denk aan DAF en ‘Misrekeningen in de
internationale marketing’, is niet toevallig. Een bevriende journalist deed me
het idee aan de hand om te schrijven over commerciële blunders en successen ‘door
de eeuwen heen’. De haarloze hoofdredacteur met zijn hemelsblauwe reclamebril meende
dat voor zo’n artikel wellicht ruimte was in zijn blad. ‘Neem lijn 10, noteer
wat je ziet en associeer er maar op los’. Het was geen strakke briefing, maar wat
mijn vriend de hoofdredacteur leek te verwachten, was een commerciële ‘stream
of consciousness’ die moest beginnen op het winderige Azartplein en eindigen bij
Van Hallstraat nabij het hippe terrein van de Westergasfabriek.
Eerlijk
gezegd was ik blij met de opdracht van de journalist. Het gaf me de gelegenheid
iets te doen wat ik al eerder had willen doen, namelijk de anekdotes op schrift
stellen waarmee ik door de jaren heen mijn colleges lardeerde. Deels deed ik dat
om mijn studenten te behagen, deels omdat het spannende en aantrekkelijke, maar
ook het venijnige en moeilijke van marketing zich het beste lieten illustreren
aan de hand van verhalen over commercieel falen en slagen. Soms school er zelfs
een zekere dramatiek in wat ik vertelde. Grandioze mislukkingen, ondanks grondige
voorbereidingen, en eclatante successen die achteraf alleen maar te verklaren waren
uit toeval en de intuïtie van de commercieel verantwoordelijken, zorgden voor geschiedenissen
die qua drama wellicht niet konden wedijveren met vertellingen over liefde,
waanzin en dood, maar waar ik mijn toehoorders zeker mee wist te onderhouden.
In dezelfde periode was ik om die reden bezig met
de voorbereiding van een college over het succes van koffiemerk Nespresso. Ik was eraan begonnen, omdat ik in
een souterrain aan een van de grachten een Nespressoapparaat had zien staan. Geen
DeLonghi, Jura Impressa of ander melkschuim en macchiato’s producerend monster,
maar een relatief goedkope en eenvoudige Nespresso. Dat al kort na de
introductie deze veredelde vorm van oploskoffie de keukens van de
grachtengordel had bereikt, verraste me. Nu moet ik toegeven dat de Nespresso’s
opkomst me tot dan toe grotendeels was ontgaan. Natuurlijk zag ik wel eens
spotjes met George Clooney voorbij komen, maar aard en wezen van het
koffieconcept waren niet dadelijk tot me doorgedrongen.
Pas toen ik mijn appartement
herinrichtte met een eigentijdse Ikea-keuken, kocht ik een Nespressoapparaat. Als
vanzelf werd ik hierdoor lid van de Nespressoclub en ontving ik een soort
sigarendoos die het mogelijk maakte om Nespressocupjes op elegante wijze te
presenteren. Het welkomstpakket was ook voorzien van boekje met uitleg over de
verschillende koffiesoorten. Dat leek mij overdreven tot ik mensen op feestjes in
alle ernst hoorde praten over de verschillende bij Nespresso verkrijgbare smaken.
Aanvankelijk deed het clublidmaatschap me weinig, maar na verloop
van tijd begon ik de genoegens ervan te waarderen. Ik merkte ik dat ik een
zekere status ontleende aan mijn dure koffie die me ook steeds beter begon te
smaken. De kleurstelling van de cups vond ik uitmuntend gekozen en telkens
opnieuw voelde ik me gevleid door de klantvriendelijkheid in de Nespressoshops.
Ook reageerde ik blij verrast toen ik per e-mail een preview kreeg van een
nieuwe commercial, waarin naast Clooney rollen waren weggelegd voor John
Malkovich en een stel oogverblindende engelen. Door op een link te klikken kon
ik de plot kiezen die mij het meest bekoorde. Toen ik in mijn eigen buurtsuper
overwoog om imitatiecups te kopen voelde dat bijna als een vorm van vreemdgaan.
Gaandeweg kreeg ik ook zakelijk bezien steeds meer
bewondering voor de wijze waarop Nestlé zijn Nespressoconcept aan de man
bracht. Sommige Grand Crus, zoals Nespresso zijn smaken noemt, waren slechts
tijdelijk verkrijgbaar. Zo werd er kunstmatig schaarste gecreëerd – altijd
effectief om kopers in beweging te krijgen – en de suggestie gewekt dat de
betreffende Grand Crus iets bijzonders waren, in ieder geval zo bijzonder dat
het redelijk was om er een hogere prijs voor te vragen. Ook begon ik steeds
meer de voordelen in te zien van Nespresso’s clubconcept. Het kon niet anders
dan dat de club Nespresso vele gegevens opleverde over het koop- en drinkgedrag
van zijn klanten en volop mogelijkheden bood voor sampling, cross-selling,
datamining en andere zaken die zich nou eenmaal het beste laten uitdrukken in
jargon.
Bijna altijd is er iets in de
omgeving van de halte Rietlandpark dat me herinnert aan buitenwijken van andere
wereldsteden. Het is misschien ook wel de vloek van het ouder worden om in ieder
al of niet verstedelijkt landschap iets terug te zien van vroegere indrukken,
van eerdere ervaringen, waardoor geen waarneming onbelast of authentiek meer
is. Op een zeker moment krijgt een mens te veel verleden.
Voorbij
de halte zie ik hoe over Piet Heinkade een Harley Davidson richting Amsterdam
CS rijdt. Een moment overstemt het geluid van de motor alle hoofdstedelijke dynamiek.
Ooit probeerde Harley zijn geronk merkenrechtelijk te beschermen, maar uit
vrees voor reacties van de concurrentie hield de motorbouwer het juridisch al
weer vrij snel voor gezien. Ondanks deze
weinig heroïsche houding wordt Harley Davidson alom gezien als een sterk merk. Bekend,
gewaardeerd en geliefd binnen een doelgroep die zich zeer verbonden voelt met het
merk. Wie Harley rijdt, kiest bewust niet voor een even degelijke als saaie
BMW, evenmin voor een modale Japanner of een Italiaan waarop alleen wordt
gereden door nuffige dandy’s. Mocht je de liefhebber geloven, dan voelt een
Harley anders. Zelfs al scheur je over de Piet Heinkade richting Amsterdam CS,
toch ben je een easy rider die ten
allen tijde het Route 66 gevoel met zich meevoert.
Ondanks zijn sterke imago verloor Harley Davidson ooit op dramatische
wijze zijn leiderschap op de Amerikaanse motormarkt. Aan het begin van de jaren
zestig had het bedrijf bijna driekwart van de markt in handen. Aan het einde
van jaren zeventig was hier een krappe zes procent van over. Honda was inmiddels
marktleider met een aandeel van vijftig procent. Om Harley Davidson aan te
vallen maakten Honda’s managers gebruik van wat in agressief getoonzette
marketingliteratuur wordt aangeduid als de Flank Attack. In essentie komt deze strategie neer op ‘ spotting uncovered market
needs not being served by the marketleader’. En dat was inderdaad wat
Honda deed toen het bedrijf in de jaren vijftig begon met export naar de
Verenigde Staten. In die jaren
was motorrijden in de VS synoniem ‘with black leather jackets and deviant and
even violent behavior’. Ook waren de dealers ‘located on the outskirts of
cities, often in seedy neigborhoods where the leather jacket crowd felt
comfortable. Dealers waren ‘underisable neighbors.’ Motorrijders waren
asociaal. ‘Rebels with or without a cause’, types die je beter kon
mijden. Juist in die jaren startte Honda een campagne met als pay-off de slogan
‘you meet de nicest people on
a Honda’. De advertenties en commercials toonden vriendelijke Amerikanen
die op een ontspannen manier genoten van het motorrijden. Zwaaiend en lachend
in de ogenschijnlijk aangeharkte wereld die we kennen van Buddy Holly en
Ritchie Valens, televisieserie Happy Days en David Lynchs film Blue Velvet, al
is dat wellicht een ongelukkig gekozen voorbeeld. In het begin bracht Honda vooral
lichte modellen (vanaf 50 CC) op de markt, later ook zwaardere. De Japanners openden
garages in beschaafde buitenwijken waar ze een ander dan het gangbare motorpubliek
wisten te bereiken met hun innemende reclamecampagne.
Al met al weet ik niet zeker of mijn vriend de
hoofdredacteur wel op anekdotes als deze zit te wachten. Maar het verhaal over
Harley Davidson is min of meer een klassieker en werd over een reeks van jaren
beschouwd als een afschrikwekkend voorbeeld van een bedrijf dat niet besefte
dat wereld bezig was om in hoog tempo te veranderen. Het management van het
motormerk werd zelfgenoegzaamheid verweten en ‘gebrek aan visie’. In geval van
Harley Davidson is het maar de vraag of de verwijten wel terecht zijn. Het merk
bezit een ijzeren reputatie en voorziet nog altijd niet in motoren voor
‘playing kids’. De enige buiging die het bedrijf in de loop van de tijd heeft
gemaakt is dat het zich in zijn marketing en promotie inmiddels ook
nadrukkelijker richt op motor rijdende vrouwen en redelijk recent ook op
jongeren.
Zonder veel vaart glijdt mijn lijn 10
nu onder een spoorviaduct de Czaar Peterstraat in om pas aan het einde ervan
weer vaart te maken. Over de Sarphatistraat
dendert hij langs de voormalige Oranje Nassau Kazerne en Artis, waarnaar
op verkeersborden wordt verwezen met een olifantenicoon. Het herinnert me aan
wat ik tijdens een seminar hoorde over Kai-Mook, de olifantenbaby die werd
geboren in de dierentuin van Antwerpen en het in België bijna schopte tot
product van het jaar. Hoewel weinig zich makkelijker laat marketen dan een
babyolifant, was Kai-Mooks zegetocht een prestatie van formaat. Na voor
draagvlak te hebben gezorgd binnen de eigen organisatie – misschien wel hun belangrijkste verdienste omdat
dierentuinen worden bestierd door dierenartsen en -verzorgers die weinig tot
niets ophebben met aandacht en commercie – creëerden de Antwerpse olifantenmarketeers een
hype van indrukwekkende omvang. Van Kai-Mooks geboorte maakten ze een nationale
gebeurtenis. Dit begon met het ophangen van camera’s in het olifantenverblijf. Daarna
werd zo snel mogelijk een echo van de olifantenfoetus vrijgegeven en geprojecteerd
op gebouwen in alle grote Belgische steden. Dit hield een zeker risico in. Er
kan bij een olifantenzwangerschap van alles misgaan en dat zou hebben geleid
tot een nationaal trauma. Maar alles ging goed en de eveneens risicovolle bevalling
was vervolgens live te volgen op internet. Daags na de geboorte kwam de Vlaamse
premier, peetvader van Kai-Mook, bij zijn olifantenkind op bezoek. De
posterijen verstuurden dezelfde week nog meer dan vier miljoen geboortekaartjes
en er werden postzegels uitgegeven met daarop de beeltenis van Kai-Mook. Al
deze inspanningen leidden tot meer dan het gewenste resultaat. Vooraf was bepaald
om met alle activiteiten rondom Kai-Mooks geboorte tweehonderdduizend bezoekers
te trekken. Het werden er ruim driehonderdduizend. Op het hoogtepunt van
Kai-Mooks roem kreeg de dierentuin er ook nog eens vijftigduizend abonnementhouders
extra bij.
Ondanks mijn bewondering voor de
Vlaamse aanpak en het besef dat een dierentuin anno nu niet kan bestaan zonder
klinkende bezoekersaantallen, bekroop me bij het lezen over Kai-Mooks marketing
een gevoel van onbehagen. Dat sentiment vloeide niet voort uit de onrechtvaardigheid
in het dierenrijk. Dieren met een hoge aaibaarheidsfactor laten zich nou
eenmaal beter marketen dan de bidsprinkhaan en de sidderaal. Dat is een vorm
van onrecht die zich elders in de commerciële wereld ook manifesteert.
Marketeers laten zich zelden leiden door nobele nivelleringsgedachten en kiezen
er altijd voor zaken sterker te maken die van nature al sterk zijn. Wat me meer
beangstigde, was de gedachte dat er in de samenleving steeds minder organisaties
zijn waar in alle sereniteit gewerkt kan worden door mensen die zich liever
afzijdig houden van het commerciële gewoel. Dierentuinen, maar ook musea,
bibliotheken en universiteiten waren decennia terug wat nog langer geleden de
kloosters waren van deze wereld, toevluchtsoorden voor rust en reflectie,
plaatsen waar medewerkers nog geen merk waren, niet hoefden te beschikken over
een proactieve houding of zich druk te maken over kritische
prestatie-indicatoren. Hoewel ik het marketing- en managementdenken in principe
omarm en inzie dat het overheden aan middelen ontbreekt om iedereen te
onderhouden die niet mee wil in de strijd om marktaandelen en euro’s, betreur
ik dat de introverten, breekbaren, de mentaal onaangepasten en anderen die niet
in staat zijn zich te verkopen, gedwongen zijn te leven in een wereld waarin musea,
dierentuinen en verwante organisaties ieder register van het mediaorgel moeten bespelen
en moeten concurreren met elkaar en onbarmhartige commerciële firma’s die in
veel opzichten onvergelijkbaar zijn.
Voorbij de Muiderpoort – we rijden nog
altijd over de Sarphatistraat – hangt rond een lantaarnpaal een driehoeksbord
met daarop affiches van een culturele instelling. De boodschap ervan zou zich
pas na een kwartier aandachtige studie laten ontcijferen en komt in ieder geval
niet over in de korte tijd dat een tram op hoge snelheid het bord en de posters
passeert. Te kleine letters, te veel tekst, hooguit een enkel beeld dat
misschien zal beklijven. Voor buitenreclame geldt het inmiddels tot op het bot
afgekloven adagium ‘less is more’. Een simpele boodschap, veel beeld en zo min
mogelijk tekst, zo luidt het devies. Niettemin wordt vooral door creatieve
ontwerpers nog regelmatig tegen dit inzicht gezondigd. Niet het effectief
overbrengen van de commerciële boodschap lijkt het doel te zijn, maar eerder het
scheppen van schoonheid op posterformaat.
Het
kan zijn dat de affiches deel uitmaken van een teasercampagne, een aanpak
waarbij de afzender van een reclameboodschap niet onmiddellijk zijn identiteit
onthult. Ook blijft het publiek dan enige tijd in het ongewisse over de vraag
wat het doel is van de campagne. In het verleden zijn sommige teasercampagnes zeer
succesvol geweest. In Nederland scoorde mobiele aanbieder Ben hiermee en daarna
werd de truc herhaald door een nieuwe bank die zich wilde positioneren als modern
en innovatief.
De moeder aller teasercampagnes stamt
uit de jaren tachtig en speelde zich af in een broeierig Parijs. Eind augustus
toen de stad terug was van vakantie verschenen er posters in het straatbeeld
waarop een in groene bikini gehulde jongedame bezwoer dat ze zich op twee
september zou ontdoen van haar topje. Het prachtige meisje hield woord en was
vanaf twee september op billboard te bewonderen
met ontbloot bovenlijf. Tegelijkertijd beloofde ze: ‘Le 4 september j’enlève le
bas. Ook die belofte kwam ze na. Op het laatste affiche uit de reeks van drie
verscheen ze geheel naakt, maar had ze zich wel decent omgedraaid. Met deze
poster werd ook onthuld dat Avenir de afzender was van alle opwinding. Langs
deze weg wilde de exploitant van billboards bewijzen hoe krachtig buitenreclame
kon zijn. Ondanks de eenvoud en het succes van deze ‘teaser’ zijn dergelijke
campagnes geen garantie voor succes. Lang voor alle commotie in een nazomerend
Parijs probeerde Ford al in de jaren
vijftig zijn nieuwe Edsel op de markt te brengen met een teasercampagne. In
advertenties liet Ford slechts details zien van een nieuwe auto. Stelselmatig
werd de spanning opgevoerd door steeds weer een ander onderdeel te onthullen. Toen
echter auto en afzender bekend werden, overheerste teleurstelling. De
verwachtingen werden niet ingelost. Liefhebbers verwachtten iets revolutionairs,
maar werden afgescheept met een nogal gewone auto die hooguit iets meer gadgets
bevatte dan eerdere Fordmodellen.
In het verleden is het vaker gebeurd dat Ford
met zijn marketing steken liet vallen. Enkele malen betrof het ongelukkig
gekozen namen voor nieuwe modellen, een fout die andere fabrikanten trouwens ook
maakten. Zo bouwde Fiat een reputatie op met de Ritmo (ook een condoommerk) en
in Nederland met de Croma (een bak- en braadproduct). Weinig merken maakten het echter zo bond als
Ford. De Pinto (klein lulletje in het Portugees), de Caliente (stoephoer in
Mexico) en de Kuga (zwarte pest in het Kroatisch) hadden in genoemde landen hun
namen niet mee. Het is overigens niet correct om Ford nu maar meteen af te
schilderen als onnozelaars op het gebied van marketing. Het bedrijf deed ook de
nodige vileine dingen. Zo mailde Ford bezitters van Franse auto’s – deze
bezaten lange tijd de reputatie reeds te roesten in de folder – met de
mededeling dat de auto’s van Ford door diverse behandelingen voortreffelijk tegen
corrosie waren beschermd. De brief werd verstuurd zo tegen de tijd (een jaar of
drie na aanschaf) dat Franse auto’s hun eerste tekenen van roest begonnen te
vertonen.
Mijn tram dendert verder nog altijd
verder over Sarphatistraat. Voor de ramen van de Gall & Gall zie ik posters
hangen met de wekelijkse aanbiedingen. Het zouden de Wilde Wijn Dagen kunnen
zijn, maar zeker ben ik daar niet van. Doorgaans bekijk ik slijterijen met meer
dan gemiddelde interesse. Van oudsher is de drankenhandel een onuitputtelijke
bron van marketingblunders en –successen. Zo werd mede door ongelukkig gekozen
reclame-uitingen het schuimende Shandy door het publiek als een kinderdrank
gepercipieerd, terwijl het een geringe hoeveelheid alcohol bevatte. Het Limburgse
Brand maakte de fout zich korte tijd te positioneren als kosmopolitisch bier,
wat het moest bekopen met een forse omzetdaling. Pas toen het zich weer ging
associëren met Limburgs groene heuvels en kabbelende beekjes kwam het weer goed
met het merk. Het Friese Bokma, bekend van ‘Vierkant in de fles en rond op de
tong’ probeerde zich op vergelijkbare wijze te vernieuwen met ‘Let’s Bokma’. Het
merk was groot geworden in tijden dat iedere jongeman zijn achttiende
verjaardag vierde met een eerste sigaar en dito borrel. Met het verdwijnen van deze
traditie daalde de aantrekkingskracht van jenever. Let’s Bokma en de commercial
van een wild feest op een grootsteeds dakterras konden het tij echter niet
keren.
Wanneer
een product of merk zich eenmaal bevindt
in het kwadrant oubollig en suf, is er vaak geen redden aan. De jeugd haalt er
zijn neus voor op, de bestaande klanten sterven langzaam uit. Maar weinig
merken en dranken weten zich opnieuw uit te vinden. Vermout heeft het al jaren
lastig en Sherry, ondanks de populariteit van Barcelona, de betere Rioja’s en Tapas,
lijkt eeuwig te worden geassocieerd met licht alcoholische huisvrouwen in
eenvormige buitenwijken. Een van de weinige merken die zich aan deze malaise heeft
weten te onttrekken, is Jägermeister. Het is geen drank meer voor in Lederhosen gehulde mannen met een veer op
hun hoed, maar voor hip volk dat de betere clubs in bruisende steden bezoekt.
In samenwerking met een undergroundmagazine organiseert het merk
Jägerlandfeesten met DJ’s en mooie meisjes. Mits passend en naar behoren
uitgevoerd is dat kennelijk een probaat middel om merken te moderniseren. Daarmee
is niet gezegd dat de inzet van mooie, jonge mensen als vanzelf leidt tot
succes. Tabaksfabrikant Douwe Egberts probeerde met de modern vormgegeven
Tattoo ooit de pijp nieuw leven in te blazen. Dit mislukte jammerlijk, omdat
het strakke pijpje werd geassocieerd met geestverruimende middelen, het bijna
niet mogelijk bleek het ding rokende te houden, maar vooral omdat de gekozen
introductiestrategie – aansprekende jongens en meisjes tegen betaling in trendy
cafés Tattoos laten roken – bekend werd bij de pers, wat Douwe Egberts en het
verantwoordelijke reclamebureau in de beklaagdenbank deed belanden.
Terwijl mijn tram intussen wiegend
de Amstel oversteekt, zie ik op de voorpagina van de krant van een man
tegenover me een onontkoombaar rode advertentie van reisbureau Kras. ‘Toeren
met het vervoer van toen in een karakteristieke Citroën 2cv (‘lelijke eend’)’.
Startpunt een vier sterren hotel bij Amersfoort, een goed gevulde picknickmand
wordt bijgeleverd. Bijna krijg ik in lijn 10 rode konen van enthousiasme. In
een oogopslag zie ik hoe doelgroep, maatschappelijke ontwikkelingen en het in
al zijn eenvoud geniale concept met elkaar samenvallen. De doelgroep kan niet
anders dan bestaan uit de almaar uitdijende klasse van nostalgisch ingestelde soixante-huitards die het inmiddels aan
durf en energie ontbreekt om nog een keer in een gammele auto door Frankrijk te
toeren, maar die nog steeds vervuld zijn van een diep verlangen naar de tijd
dat ze dit, ongehinderd door kind en carrière, zomers lang zorgeloos konden
doen. Het liefst zouden ze op de klanken
van Fugain, Dalida en Aznavour nog eenmaal die ondraaglijk lichte wereld
betreden, al was het maar op de risicoloze manier van Kras en in het besef dat
Kootwijkerbroek geen St. Paul de Vence zal blijken te zijn. Maar omdat mensen
tot veel zelfsuggesties in staat zijn, is mogelijk dat degenen die dit boeken
bij Kras een toch paar prachtige dagen beleven en zich inderdaad weer even een
moment twentysomething voelen.
Eigentijdser
dan de nostalgie van Kras, is ‘Meet & Seat’ app van de KLM, sowieso een
organisatie die voor wat betreft zijn marketing en reclame over een goed track
record beschikt. In het verleden oogstte het bedrijf lof met zijn zwanencommercials,
waarin het betrouwbare van KLM keer op keer op creatieve wijze werd overgebracht.
Opstijgende zwanen, hagelwitte zwanen die met de poten vooruit en de vleugels
omhoog bijna het KLM-blauwe water raakten, zwanen met donzige kuikens op hun
rug, tal van symbolische situaties werden verbeeld om KLM neer te zetten als
‘the reliable airline’. En nu boekt KLM dus succes met ‘Meet & Seat’, een app
die het mogelijk maakt om via Facebook of LinkedIn een zitplaats te reserveren
naast een persoon met wie het goed toeven is. Wil je op weg naar Hong Kong liever
niet naast een gezette, onwelriekende Chinees zitten, maar naast een
aantrekkelijke carrièrevrouw die naar jouw overtuiging een uitstekende aanvulling
vormt op jouw eigen netwerk, dan kan dat dankzij ‘Meet & Seat’ van KLM.
Bijna op de hoek van de
Weteringschans en Frederiksplein staat een massief kantoor dat lange tijd
dienst heeft gedaan als het Nederlandse hoofdkantoor van BP. Daarna prijkte enkele
jaren het logo van sociaal netwerk Hyves boven de pui. Inmiddels is ook dat
verdwenen. Oude economie, nieuwe media. Wie wil, kan in alles een zekere
symboliek ontdekken, ware het niet dat Hyves inmiddels ook al weer ten onder is
gegaan. Oude economie, nieuwe economie, iedere economie kent zijn winnaars en
verliezers. Toch was de snelle opkomst van het sociale netwerk indrukwekkend. In
zijn glorietijd stond de teller van Hyves op tien miljoen min of meer actieve
gebruikers. Enkele jaren later, na overname door de Telegraaf Media Groep en de
sluipende entree van Facebook op de Nederlandse markt, is daar inmiddels niemand
meer van over.
Het
aanvankelijke succes van Hyves laat zich nog niet eenvoudig verklaren.
Misschien was het wel niet meer dan het juiste moment en de juiste plek.
Sociale netwerken waren in opkomst aan het begin van de eeuw en Nederland was
niet te beroerd om bij deze trend voorop te lopen. Los daarvan waren de
oprichters van Hyves gedreven en bereid om zich een oneindig aantal slagen in
de rondte te werken. Ze waren zozeer bezield van aard en wezen van hun product
dat ze de commerciële kant niet bij voorbaat als de meest belangrijke zagen,
een verschil met Facebook waarvan de geestelijke vaders veel sneller
dollartekens in de ogen kregen. Alles voor de adverteerder bij Facebook. Bij
Hyves liet men pas na verloop van tijd adverteerders toe en stelde men
voorwaarden aan de wijze waarop er geadverteerd mocht worden op Hyves. Dubieuze
ringtoneaanbieders werd consequent de deur gewezen. Bij Hyves lag de focus op
de groei van het aantal gebruikers. Om de voorziene aanwas op te vangen, vergrootte
het bedrijf voortdurend de slagkracht van zijn servers. Ook werkte Hyves hard
aan vertalingen van de site in het Engels en Spaans. Mede hierdoor werd de site
opmerkelijk groot in Lima, maar omdat groei van de Peruaanse
advertentie-inkomsten achterwege bleef, leverden deze activiteiten weinig op.
Vanuit
mijn tram kijkend naar wat directie en medewerkers zelf in het verleden aanduidden
als ‘Hyves headquarters’, prijs ik me gelukkig nooit deel te hebben uitgemaakt van het management van Hyves en de Telegraaf
Media Groep. Niet alleen omdat de strategische problemen waarmee ze worstelden
complex waren, maar ook omdat mijn affiniteit met sociale netwerken gering is.
Op Facebook ben ik onvindbaar, Tweets verstuur ik niet en op Hyves bezat ik negen
vrienden met wie ik nauwelijks contact had. Sociale media leken me tijdrovend
en lieten me vooral onverschillig. Wel moet ik toegeven dat mijn dertig jaar
jongere ik zich waarschijnlijk zonder enige bedenkingen op Hyves en later
Twitter en Facebook zou hebben gestort. Als twintigjarige zou ik hebben gekoketteerd
met obscure dichters, quasidiepzinnigheden hebben rondgestuurd en mijn pagina’s
hebben vol gezet met beelden en citaten van kunstenaars, schrijvers en
filosofen van wie ik de teksten zelf ook maar nauwelijks begreep. Natuurlijk
zou ik me niet hebben bezondigd aan trivia en populisme, en mijn volgers niet
hebben verveeld met vrolijke vakantieplaatjes. Serieuze teksten en obscure kunst
zou ik hebben getoond om zoals iedere slimme facebooker de wereld niet te laten
zien wie ik was, maar wie ik wilde zijn.
Mijn huidige gebrek aan
enthousiasme voor de praal- en expressiezucht waartoe sociale media uitnodigen,
kan samenhangen met leeftijd, maar ik weet niet of dat klopt. Er zijn vijftigers
van wie de vingers rood en gezwollen zijn van het twitteren. Toch wil ik me niet
scharen in het koor van klagende oude mannen die de wereld waarin zij zich
veilig voelen zien afbrokkelen zonder oog te hebben voor de zegeningen van
hetgeen waar zij geen greep meer op lijken te krijgen. Uiteraard voel ook ik me
wel eens ongemakkelijk in deze tijd maar wie weigert zich aan te passen aan
veranderende omstandigheden, zal veel
verliezen, waarschijnlijk juist datgene waar hij zo krampachtig aan wil
vasthouden. Ik wend me dan ook niet af van het nieuwe en zie zeker het belang
in van sociale media zonder overigens de opwinding van degenen die denken dat wat
er in hun tijd gebeurt glorieuzer en veelomvattender is dan alles wat zich ooit
daarvoor in de geschiedenis heeft afgespeeld. Wie meent iets te mee te maken dat
zich nooit eerder in die orde van grootte heeft voorgedaan, is vooral bezig
zichzelf belangrijk en uniek te maken.
Inmiddels slaat trouwens mijn
onverschilligheid tegenover Facebook en andere sociale media soms over in lichte
aversie. Er is een nieuw universum ontstaan dat alom aanwezig is. Een bestaan zonder
Faceboek is anno nu bijna onmogelijk. Dat verontrust me meer dan dat Facebook
primair een commercieel medium is dat bijna alles inzake ethiek en privacy aan
zijn laars lapt. Het geld moet ten slotte ergens vandaan komen en dat er
traditioneel een spanningsveld bestaat tussen privacy en de kennishonger van
marketeers is evident. Overigens gaat in geval van digitale media de aantasting
van de persoonlijke levenssfeer soms ver. Facebook weet op grond van
conversaties en zoekgedrag eerder dan iemand zelf dat hij of zij ‘gay’ is en blijkt
bovendien in staat te zijn het einde van relaties te voorspellen. Hiervoor
kijkt Facebook niet alleen naar de hoeveelheid smileys die mensen gebruiken in
de communicatie met hun geliefden, maar ook naar het activeren van ‘inactieve’
relaties. Vaak is dit een teken die iemand zich op termijn weer op de
relatiemarkt gaat melden. Het is trouwens niet alleen Facebook dat meer over
ons weet dan we ons wellicht zouden wensen. Het Amerikaans online warenhuis
Target is door analyse van koopgegevens in staat om te voorspellen wanneer
vrouwelijke klanten zwanger zijn. Ook de geboortedata kan het warenhuis bij
benadering vaststellen. Target gebruikt die kennis om zwangere vrouwen te
bestoken met op maat gemaakte aanbiedingen. Een vader die zich boos meldde bij
Target, omdat zijn tienerdochter werd lastig gevallen met reclames voor luiers
en babykleren, moest bakzeil halen toen zijn dochter inderdaad zwanger bleek te
zijn.
Van
een gevecht tussen Facebook en Hyves was overigens nauwelijks sprake. Het
grijsblauwe gevaar werd weliswaar bijtijds onderkend door het management van
Hyves, maar eigenlijk moest het gewoon met lede ogen toezien hoe studenten, de
primaire doelgroep van het Nederlandse netwerk, zonder veel scrupules
overstapten naar Facebook toen dit sneller, vriendelijker en vooral ‘cooler’
dan Hyves bleek te zijn. Wat Hyves ontbeerde, was een verdedigbaar concurrentievoordeel,
iets dat in de digitale wereld sowieso schaars is en wat tot gevolg heeft dat
een voorsprong op concurrenten altijd van korte duur is. Ieder moment kan het
misgaan, zeker als zich een ‘game changer’ meldt die alles in een markt op
losse schroeven zet. Mobiele telefoonproducent Blackberry kan erover meepraten.
Het bedrijf genoot grote populariteit onder jongeren, omdat het mogelijk was om
via Blackberry’s eigen netwerk te ‘pingen’, een gratis vorm van sms-en. Dit
maakte het Canadese bedrijf ‘hot’ totdat er met smartphones kon worden gemaild
en ‘Whatsapp’ aan zijn opmars begon. Van Blackberry’s concurrentievoordeel
bleef hierdoor weinig over. Het bedrijf was niet het enige dat met een
‘disruptive change’ (‘verwoestende verandering’) werd geconfronteerd. Complete
industrieën worstelen al jaren met de toenemende digitalisering. Zelfs
eerbiedwaardige Zwitserse horlogemakers moeten zich bezinnen op hun toekomst,
omdat iedere mobiele telefoon ook de tijd aangeeft, waarmee het dragen van een
horloge in een zeker opzicht zinloos is geworden.
In de woorden van Darwinistisch
geïnspireerde marketinggoeroes gaat het allemaal om ‘adapt or die’. Aanpassen
of ten onder gaan. Niet het beste bedrijf wint, maar het bedrijf dat zich het
beste aanpast aan de veranderende omstandigheden, wat niet gemakkelijk is in
digitale tijden. Second life, de Blogosfeer, User Generated Content,
Crowdsourcing, binnen de media begrippen van betekenis, maar zeker niet alle hebben
de verwachtingen waargemaakt die zelfbenoemde profeten wisten te wekken. Vele
managers sprongen in treinen waarvan ze de bestemming niet kenden, maar die ze
vooral niet wilden missen en die maar zelden stopte bij de pot goud aan het
einde van de regenboog. Op zich trouwens wel weer begrijpelijk gedrag, want een
organisatie mag hoe dan ook niet leiden aan wat in jargon wel wordt aangeduid
als ‘marketingbijziendheid.’ Klassiek voorbeeld daarvan: de Amerikaanse
spoorwegen die meenden niets te duchten te hebben van reizen door de lucht met
een vliegtuig. Een trein was geen vliegtuig en een vliegtuig zou nooit
eenzelfde ervaring kunnen bieden als die mooie, heerlijke, aantrekkelijke treinen
die met gratie door het landschap zweefden. De markt, de klanten van de
spoorwegen dachten daar anders over en in enkele decennia was het Amerikaanse
spoorwegnet gedecimeerd.
Ondanks zijn prominente plaats aan
het Leidseplein wekt het Hirschgebouw de indruk meer thuis te horen in Londen, Brussel
of Parijs dan in het meer ingetogen Amsterdam. Te hoog, te groots, te veel grandeur.
Het lijkt alsof het beleefd weigert contact te maken met omliggende gebouwen
als de Citybioscoop, de Stadsschouwburg en Hotel American die voor het
aangezicht van het plein even bepalend zijn. Op de begane grond van het gebouw,
ooit begonnen als warenhuis en jarenlang dienstdoend als bioscoop en
bankfiliaal, is sinds enige tijd Apples Amsterdamse ‘flagshipstore’ gevestigd.
Ik
loop even de Applewinkel binnen en blijf staan voor de brede, glazen wenteltrap
die naar de eerste verdieping leidt. Door het glazen dak van het atrium valt
mooi, zacht licht naar binnen. De winkel, waarvan de inrichting
merkenrechtelijke bescherming geniet, oogt sober en sereen. Via de trap loop ik
naar boven en zie vanaf daar de computers, tablets, telefoons en gadgets die
staan uitgestald op langwerpige of vierkante tafels. Deze zijn alle van
glanzend blank hout en op elegante wijze afgewerkt. Vanaf boven oogt alles
helder en overzichtelijke wat de rust in de winkel bevordert.
Het
is bijna angstaanjagend hoe sterk het merk Apple is. Het is een übermerk waar
kritiek nog steeds volkomen vanaf glijdt. Matige arbeidsomstandigheden bij
Chinese toeleveranciers, geringe aandacht voor duurzaamheid, vernietigende
verhalen over Apples organisatiecultuur, niets lijkt de reputatie van het merk te
schaden. Bij sommige consumenten gaat de verering van Apple zo ver dat het religieuze
trekken vertoont. Naar verluidt toonden neurowetenschappers door MRI-scans aan
dat bij Applefans de liefde voor het merk zich op precies eenzelfde niveau
bevindt als de liefde voor God bij gelovigen. Bij het zien van Apple
afbeeldingen zouden bij hen dezelfde gebieden van de hersenen actief worden als
bij gelovigen die met religieuze afbeeldingen werden geconfronteerd. De
betreffende hersendelen lichten alleen op wanneer er sprake is van een intense
beleving en oprechte overtuiging.
Tot
op zekere hoogte is Apple succes verbazingwekkend, want in doelgroeponderzoek
geloofde Apple-oprichter Jobs niet zo. Steve wist zelf wel wat consumenten
wilden. Toch valt Apples succes niet volledig te verklaren vanuit Jobs’
intuïtie. Het bedrijf kende zijn ups en downs en lange tijd was het niet meer
dan een nichemerk dat alleen werd aanbeden door creatieve, designerachtige types,
overigens een positionering die zorgvuldig werd gecultiveerd. Jobs verklaarde
ooit dat Apple een merk was een creatieve mensen, een redelijk briljante opmerking
want geen eigenschap wordt begeert als creativiteit. Iedereen anno nu wil een
creatief zijn. De slogan ‘Think Different’ straalde eenzelfde gevoel uit en ook
Apples ‘Get the Mac campagne’ sloot erop aan. In reclames voor de Macintosh
werden Apple en rivaal Microsoft gepersonaliseerd. Een hippe twintiger, type
surfer die soms een blowtje rookt, zei: ‘Hallo, ik ben een Mac’. In diezelfde
commercials werd Microsoft neergezet als een oudere man met een blauw overhemd.
Weliswaar betrouwbaar, maar ook oersaai. Door zichzelf consequent neer te
zetten als creatief en hip, en dat over langere tijd vol te houden, kleeft dat
‘coole’ beeld nog altijd aan Apple ondanks dat het inmiddels allang een merk
voor de massa is geworden.
Volgens sommige marketingdeskundigen
begon Apples definitieve opmars pas goed met de introductie van Ipod. Daarbij
waren het vooral de witte oordopjes die het hem deden. Hiermee werd Apples
hipheid zichtbaar op straat en begonnen plotseling ook niet Apple-aanbidders de
producten van Jobs en de zijnen te begeren. Aan deze doorbraak lag misschien wel
Jobs grootste prestatie ten grondslag, namelijk de muziekindustrie zo ver
krijgen dat ze bereid waren de rechten op het gebruik van hun liedjes af te
staan aan Apple.
Het lijkt wat armzalig om het
succes van misschien wel het beste marketingbedrijf ter wereld toe te schrijven
aan twee witte oordopjes. In ieder geval gaat het voorbij aan de weldoordachte
wijze waarop Apple de publiciteit rondom de introductie van producten
organiseerde. Een veel gevolgd procedé was dat het bedrijf eerst op kleine
schaal berichten verspreidde naar met zorg geselecteerde ‘special interest’
media, maar nieuws over het bedrijf prompt ontkende wanneer geruchten de
massamedia bereikten. Als de hype zijn kookpunt naderde, volgde een
persvoorstelling met Jobs zelf in de hoofdrol. Doorgaans leidde het optreden
van Jobs tot kolkende massa’s van dolenthousiaste mediajournalisten en rijen
voor de deur van iedere Applestore die er toedeed. De rest werd gedaan door juichende
winkelmedewerkers en kopers van het eerste uur, veelal gezette mannen van nog
geen vijfendertig die jubelend met hun nieuwe gadget een winkel uitliepen, de
armen daarbij zo hoog geheven dat hun licht behaarde buiken zichtbaar werden.
Aan Apples succes liggen diverse
factoren ten grondslag waarbij de gecultiveerde hipheid van het merk
onmiskenbaar een cruciale rol heeft gespeeld. Sowieso komt het woord ‘hip’ vaak
voorbij in teksten over Apple en dat is iets dat tot nadenken stemt. Want hoe
lang kan een merk het volhouden hip te zijn? Zoiets vergt de nodige inspanningen
en dan nog bestaan er weinig garanties voor een stralende toekomst. Als gevolg
van toenemende bureaucratie en dedain voor de buitenwereld zijn er eerder grote
merken van de Olympus gedonderd.
Een nieuwe tram voert me langs het
Raamplein en de Elandsgracht. Ik zie veel reclame-uitingen van Nike in de stad,
wat niet vreemd is. Er komt een sportzomer aan en marketeers in dat marksegment
moeten het doorgaans hebben van momenten als deze. Qua communicatie en
merkkracht kan Nike zich tot op zekere hoogte meten aan Apple. Nike is echter brutaler
bedient zich bij gelegenheid wel eens van guerrillamarketing. Een voorbeeld
daarvan betreft een editie van de marathon van Berlijn. Hoofdsponsor was
(uiteraard) het Duitse Adidas. Nike was zo slim om de oudste deelnemer aan het evenement
te sponsoren wat per saldo tot aanzienlijk
meer aandacht en publiciteit leidde dan het door Adidas sponsoren van de gehele
marathon.
Vanaf
de Marnixstraat zie ik grachten van de Jordaan. Bloemgracht, Egelantiersgracht
en ook de Westerstraat. Het is een gedeelte van de stad waar nog enkele
gespecialiseerde boekhandels zijn gevestigd. Hun toekomst is inmiddels ongewis.
Boekenvakkers zijn zelden gewiekste zakenlieden met een passie voor superzaken,
een kwalificatie die overigens niet van toepassing is op de commercieel verantwoordelijke
voor een zoveelste editie van het Guinness Book of Records (GBR). Geïnspireerd door
de aanpak wasmiddelenproducenten als Unilever en Procter & Gamble bedacht
hij voor het GBR een vergelijkbare actie. Een nieuwe, herziene druk van het
boek bood hij aan tegen een prijs van destijds dertig gulden met de
mogelijkheid om vijf gulden terug te ontvangen op een bank- of girorekening. De
voorgaande uitgave kostte vijfentwintig gulden. Netto was er geen sprake van
een prijsverandering, maar de verkoop van het boek steeg met vijftig procent en
dit terwijl bijna geen koper de moeite nam om het bijgevoegde bonnetje terug te
sturen naar de uitgeverij.
De anekdote over deze cash-refund
actie rond het Guinness book of Records kwam destijds ter sprake tijdens een
gastcollege van de marketingmanager die de actie had bedacht en uitgevoerd. De
jaren daarna vertelde ik het verhaal zelf wel eens tijdens colleges over sales
promotion. Inmiddels gebruik ik het voorbeeld niet meer, maar dat is ook de
loop der dingen in het onderwijs. Verhalen in de klas komen en gaan. Er zijn
onzichtbare krachten die bij het verzorgen van colleges voortdurend dwingen tot
vernieuwing. Stilte en aandacht, of juist het tegenovergestelde daarvan, rumoer
en desinteresse, maken in een collegezaal meedogenloos duidelijk of een passage
nog voldoet of bij een volgende versie van het college vervangen moet worden
door een verhaal dat de aandacht langer vasthoudt. Het vernieuwen van colleges
is in geval van marketing doorgaans niet zo’n probleem. De commercie vormt een schier
onuitputtelijke bron van vertellingen. Aan anekdotes geen gebrek, eerder een
overvloed. Het is onmogelijk die alle te vertellen en ik ben me er dan ook van
bewust dat deze tekst niet meer is dan mijn eigen kleine geschiedenis van
commercieel slagen en falen. Het zijn de verhalen die mij aanspraken, die mij
bijbleven en ik aan studenten doorvertelde. Daarmee is niet gezegd dat ze voldoende
van belang zijn voor de kolommen van een prominent vakblad. Tijdens mijn tramrit
bekruipt me soms dan ook een zekere twijfel, al is het zo dat uiteindelijk ieder
verhaal een moraal kent, waarmee het boven zichzelf uitstijgt, dat zelfs de
eenvoudigste en meest banale anekdote een betekenis heeft die groter is dan
zich aanvankelijk laat aanzien.
Bij de halte Marnixplein komt een
blond meisje van een jaar of achttien naast me zitten. Mij, de man naast haar
die nogal intensief naar buiten staart en soms een aantekening maakt, lijkt ze
nauwelijks op te merken. Het meisje gaat gekleed in een elegante, blauwe
stippeltjesjurk en ruikt hemels naar sigaretten, kauwgom, een parfum dat ik
niet ken en een wasmiddel waarvan ik veronderstel dat het wel Omo of Ariël zal
zijn. Met deze merken vechten Unilever en Proctor & Gamble al jaren om het Nederlandse
marktleiderschap en de kans is groot dat het meisje naast mij wast met een van
deze twee zeeppoeders. Ooit meende Unilever met de introductie van Omo-power de
strijd definitief in zijn voordeel te zullen beslissen, maar Proctor &
Gamble sloeg onbarmhartig terug. De superieure waskracht van Omo-power lag in
het gebruik van mangaan. Procter & Gamble kende de werking daarvan en wist
dat bij herhaaldelijk wassen bij te hoge temperaturen het gebruik van mangaan
leidde tot sterke aantasting van de stof. Unilever (Omo) had hiervan ook op de
hoogte moeten zijn en in ieder geval de zogeheten trekproef moeten uitvoeren.
Deze proef is een standaardonderdeel van het ontwikkelingsproces van
wasmiddelen en meet hoe vaak er gewassen kan worden voordat stof versleten is.
Omo had verzuimd deze proef naar behoren uit te voeren en Procter & Gamble
voorvoelde dat. Om dit wereldkundig te maken waste het bedrijf een mannenboxer
twintig keer bij hoge temperaturen in Omo-power. De boxer zag er vervolgens uit
alsof hij was aangevreten door een roedel Pitbullterriërs. Van de boxer werden
diverse foto’s gemaakt die vergezeld van een persbericht naar de media werden
gestuurd. Enkele weken later stopte Unilever met de productie van Omo-power.
Na
de halte Marnixstraat rijdt lijn 10 de Staatsliedenbuurt in, voor mij ooit een
rauw en onguur gedeelte van de stad, ver weg van het centrum en andere wijken
die ik me vertrouwd waren. Maar omdat een stad kleiner wordt naarmate je hem
beter leert kennen, ben ik niet verrast dat ik eerder op het Van Limburg-Stirumplein
ben dan ik verwachtte.
In een zijstraat van het plein
eindigt mijn tocht bij een smoezelig buurtcafé. Geen helder licht, geen gelakte
tafels en stoelen van duurzaam materiaal, geen uitstraling van optimisme en
hoop. De klanten zijn niet de creatieve mensen die wijlen Steve Jobs voor ogen
had toen bij hij uitspraak deed. Maar voordat
deze vaste jongens op Westgaarde de laatste eer is bewezen, zal het café zelf
waarschijnlijk al verdwenen zijn. De geserveerde koffie is er doorzichtig en
halflauw. Het vocht doet me verlangen naar mijn Nespresso. Na twee slokken
betaal ik en neem ik een tram terug naar het centrum.
Het is nu ongeveer een jaar geleden
dat ik mijn kopij inleverde bij de hoofdredacteur. Via de mail reageerde hij
enthousiast. ‘Aardige opzet, zo met die tram’, vertrouwde hij me toe. Weliswaar
leek het stuk hem minder geschikt voor directe plaatsing, maar in het dubbeldikke
zomernummer zou er ruimte genoeg zijn voor een meer ‘contemplatief artikel’.
Opgewekt antwoordde ik een en ander met vertrouwen tegemoet te zien, maar dat
bleek een onjuiste inschatting te zijn. Kort na de zomer liep alles anders dan
voorzien. De uitgeefdirectie was ontevreden over hoe mijn hoofdredacteur de
digitalisering van het blad ter hand had genomen en hem ‘in goed overleg’ per
september ontheven van zijn functie. Hij had te weinig geanticipeerd op de
veranderende marktomstandigheden, zo werd hem op een vrijdagmiddag in augustus
mee gedeeld. Een jonge, blonde hoofdredactrice nam de modernisering van het
blad met verve ter hand. Na een beleefd bedankje reageerde ze niet meer op mijn
met steeds grotere tussenpozen verstuurde e-mails waarin ik informeerde naar de
plaatsing van mijn kleine geschiedenis van commercieel slagen en falen. Ook van
mijn vriend de hoofdredacteur heb ik sindsdien nooit meer iets vernomen.
Meer lezen?
Lof der Commercie - paperback (15,- euro)
Lof der Commercie - e-book (6,- euro)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten